Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS3171

Datum uitspraak2005-01-19
Datum gepubliceerd2005-01-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200405449/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 24 augustus 2001 (hierna: het besluit van 24 augustus 2001) is namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) de toekenning van huursubsidie op grond van de Huursubsidiewet aan appellant aan appellante voor het tijdvak van 1 juli 1999 tot 1 juli 2000 herzien.


Uitspraak

200405449/1. Datum uitspraak: 19 januari 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 11 juni 2004 in het geding tussen: appellante en De Minister (voorheen: de Staatssecretaris) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. 1.    Procesverloop Bij besluit van 24 augustus 2001 (hierna: het besluit van 24 augustus 2001) is namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) de toekenning van huursubsidie op grond van de Huursubsidiewet aan appellant aan appellante voor het tijdvak van 1 juli 1999 tot 1 juli 2000 herzien. Bij besluit van 11 september 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Hoofd van de Unit Correspondentie op last van de Directeur-Generaal Wonen voor de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) het daartegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaart. Bij uitspraak van 11 juni 2004, verzonden op die dag, heeft de rechtbank  Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaart, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 28 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 4 augustus 2004 heeft de Minister van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2004, waar de Minster, vertegenwoordigd door mr. J.C.A. Stevens, advocaat te Den Haag, is verschenen. Appellante is met bericht niet verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.     Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.     Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. 2.2.    Appellante heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de inhoud van het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan en dat gelet daarop de rechtsgevolgen van dat besluit in stand kunnen blijven. De rechtbank heeft, aldus appellante, miskend dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is en dat de Minister haar bezwaarschrift derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellante heeft daartoe betoogd dat zij, als gevolg van haar verhuizing van Uden naar Wijlre, het besluit van 24 augustus 2001 te laat heeft ontvangen en na ontvangst daarvan direct bezwaar heeft gemaakt, zodat niet staande kan worden gehouden dat zij in verzuim is geweest. 2.3.    Dat betoogt faalt. Voor het antwoord op de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is, is niet beslissend of appellante zo spoedig mogelijk na kennisneming van het besluit van 24 augustus 2001 bezwaar heeft gemaakt. Alleen immers de niet aan appellante toe te rekenen feiten en omstandigheden, waardoor zij niet binnen de termijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt, kunnen daarvoor beslissend zijn. In dit geval zijn zodanige feiten en omstandigheden niet aanwezig. Appellante heeft verzuimd de Staatssecretaris/Minister direct na haar verhuizing naar Wijlre een adreswijziging te doen toekomen. Het besluit van 24 augustus 2001 is daarom verzonden naar het bij de Staatssecretaris/Minister op dat moment bekende en door appellante opgegeven correspondentie-adres in Uden. Van appellante mocht worden verwacht dat zij de Staatssecretaris/Minister spoedig na haar verhuizing daarvan in kennis zou stellen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat appellante gelet op de bij de aanvraag om huursubsidie behorende informatie en op grond van hetgeen in de artikelen 33 en 36 van de Huursubsidiewet is bepaald, kon weten dat de mogelijkheid bestond dat zij tot vijf jaar na afloop van het tijdvak waarvoor de huursubsidie is verstrekt nog post kon verwachten over die subsidie en dat het daarom belangrijk was dat zij een adreswijziging spoedig zou doorgeven. 2.4.    Nu het niet tijdig doorgeven van de adreswijziging verwijtbaar was kan niet staande worden gehouden dat in dit geval redelijkerwijs niet kan worden gezegd dat appellante niet in verzuim is geweest. De Minister heeft derhalve terecht geen toepassing gegeven aan artikel 6:11 van de Awb. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat. w.g. Slump    w.g. Ouwehand Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005 224.