Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS3176

Datum uitspraak2005-01-19
Datum gepubliceerd2005-01-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200403866/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 9 oktober 2000 heeft de stichting "Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen" (hierna: de NAK) onder verwijzing naar artikel 92, derde lid, van de Zaaizaad- en Plantgoedwet (hierna: de ZPW) aan appellant meegedeeld dat met betrekking tot zijn bedrijf de keuring van te bewerken partijen pootaardappelen voor drie jaar wordt opgeschort.


Uitspraak

200403866/1. Datum uitspraak: 19 januari 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 april 2004 in het geding tussen: appellant en de Commissie van Beroep inzake Keuringen van de Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen. 1.    Procesverloop Bij besluit van 9 oktober 2000 heeft de stichting "Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen" (hierna: de NAK) onder verwijzing naar artikel 92, derde lid, van de Zaaizaad- en Plantgoedwet (hierna: de ZPW) aan appellant meegedeeld dat met betrekking tot zijn bedrijf de keuring van te bewerken partijen pootaardappelen voor drie jaar wordt opgeschort. Bij besluit van 15 november 2000 heeft de Commissie van Beroep inzake Keuringen van de NAK (hierna: de Commissie) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 7 april 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 juni 2004. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 21 juli 2004 heeft de Commissie van antwoord gediend. Bij brief van 27 juli 2004 heeft de NAK, die op de voet van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht als belanghebbende is toegelaten, een memorie ingediend. Bij brieven van 7 oktober 2004, 13 oktober 2004 en 14 oktober 2004 heeft appellant nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in kopie aan de andere partijen gezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. W.M. Bijloo, advocaat te Middelharnis, de Commissie, vertegenwoordigd door mr. O. Nijhuis, secretaris van de Commissie, en de NAK, vertegenwoordigd door mr. A.S.H. Kroon, bedrijfsjurist, en ir. P. Oosterveld, zijn verschenen. Voor appellant zijn tevens verschenen [partijen], die ter zitting desgevraagd het woord hebben gevoerd. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 92, derde lid, van de ZPW kan de keuringsinstelling, indien op grond van de door een aangeslotene gevolgde werkwijze en de resultaten daarvan gebleken is, dat de voortbrenging, bewaring en bewerking van teeltmateriaal niet op voldoende vakkundige wijze geschiedt, bij de aangeslotene de keuring van teeltmateriaal telkens voor ten hoogste drie jaren opschorten. 2.2.    Appellant voert een landbouw-, loon-, sorteer- en handelsbedrijf te Franeker en is aangesloten bij de NAK. Bij appellant is de keuring van te bewerken pootaardappelen voor de duur van drie jaar opgeschort, aangezien de NAK, naar aanleiding van een onderzoeksrapport van 27 september 2000 van haar inspecteur voor de bedrijfscontrole, L. Seunninga, heeft vastgesteld dat door appellant partijen pootaardappelen zijn afgeleverd die niet uitsluitend uit goedgekeurd materiaal hebben bestaan, alsmede dat de bewerking van teeltmateriaal niet op voldoende vakkundige wijze geschiedt, omdat op het bedrijf van appellant afwisselend pootaardappelen en andere aardappelen worden bewerkt. 2.3.    De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat uit de door appellant gevolgde werkwijze en de resultaten daarvan is gebleken dat de voortbrenging, bewaring en bewerking van teeltmateriaal niet op voldoende vakkundige wijze is geschied, zodat de Commissie bevoegd was de maatregel als bedoeld in artikel 92, derde lid, van de ZPW op te leggen. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid in aanmerking genomen dat is gebleken dat appellant voor uiteindelijke goedkeuring en certificering een partij Agria pootaardappelen, klasse A, sortering 35/50 mm van het oogstjaar 1999 heeft aangeboden, bij welke partij de NAK een niet verklaarbare afwijking van ongeveer 62% van de werkelijke opbrengst ten opzichte van de oogstverwachting heeft geconstateerd, welke afwijking aanmerkelijk hoger is dan de gangbare afwijking van 10% à 15%. Anders dan appellant betoogt heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat onvoldoende is gebleken dat de gedane proefrooiingen – op grond waarvan de oogstverwachting is vastgesteld – onzorgvuldig zouden zijn uitgevoerd, terwijl evenmin aanleiding is voor de veronderstelling dat deze proefrooiingen zodanig onbetrouwbaar zijn dat de gevonden afwijking van ongeveer 62% in de sortering 35/50 mm verklaarbaar zou zijn. De omstandigheid dat het perceel van appellant zeer groot is en van zeer verschillende kwaliteit, ter onderbouwing waarvan appellant in hoger beroep nog een nader stuk heeft ingediend, leidt niet tot een ander oordeel. De gedane proefrooiingen zijn op verschillende plaatsen van zijn perceel uitgevoerd om eventuele bodemverschillen over het geheel van het perceel genomen te compenseren. Bovendien komen de sorteringen van kleiner dan 35 mm en van groter dan 50 mm nagenoeg overeen met de oogstverwachting.    Ook het betoog van appellant dat compensatie voor de afwijking wordt gevonden in de maatsortering 50/55 mm faalt reeds aangezien ook in geval samentelling van de maatsorteringen 35/50 mm en 50/55 mm zou plaatsvinden, dit nog steeds leidt tot niet verklaarbare afwijkingen die hoger liggen dan de gangbare afwijking van 10% à 15%. 2.3.1.    De Afdeling deelt eveneens het oordeel van de rechtbank dat niet voldoende is gebleken dat de partij Agria pootaardappelen niet is vermengd met een partij Agria consumptieaardappelen die op dezelfde dag dat appellant voor de pootaardappelen de certificaten aanvroeg naar het bedrijf van appellant is vervoerd. De door appellant in hoger beroep overgelegde accountantsverklaring van J.R. Galama, van accountantskantoor Galama Deelstra Jansen, is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende om tot een ander oordeel te komen dan dat waartoe de rechtbank is gekomen. 2.4.    Voorzover appellant beoogt te betogen dat de maatregel genoemd in artikel 92, derde lid, van de ZPW niet aan hem kan worden opgelegd, aangezien de bevoegdheid als bedoeld in dat artikel is gegeven voor bedrijven die niet in staat zijn pootaardappelen van voldoende kwaliteit te produceren, hetgeen bij hem niet het geval is, overweegt de Afdeling dat een dergelijke beperkte uitleg van voornoemd artikel noch uit de tekst van het artikel noch uit de parlementaire geschiedenis hiervan valt af te leiden. 2.5.    De conclusie is dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat. w.g. Van Angeren    w.g. Broodman Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005 204-426.