Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS3271

Datum uitspraak2005-01-19
Datum gepubliceerd2005-01-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.038041-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beslissing van de wrakingskamer op een verzoek tot wraking van de strafkamer die de zaak behandelt tegen twee verdachten van de uitvoer van strategische goederen zonder de daarvoor benodigde vergunning.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR parketnummer: 14.038041-04 uitspraak: 19 januari 2005 BESLISSING OP EEN VERZOEK TOT WRAKING in de zaak van het Openbaar Ministerie te Alkmaar tegen [verdachte] geboren op [datum] 1943 te [plaats] wonende op het adres [adres] 1. het procesverloop Op de openbare terechtzitting van 17 januari 2005 hebben de raadslieden van verdachte, mr. G.P. Hamer en mr. H.V. Vogel een verzoek tot wraking gedaan als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van strafvordering. Het verzoek heeft primair betrekking op elke rechter die op de terechtzitting van 17 januari 2005 deelneemt aan de zitting en tevens heeft deelgenomen aan de terechtzitting van 13 mei 2004. Subsidiair heeft het verzoek betrekking op elke rechter die vast verbonden is als rechter aan de Alkmaarse rechtbank. Het onderzoek op de terechtzitting is daarop geschorst, teneinde het wrakingsverzoek door deze kamer van de rechtbank (hierna: de wrakingskamer) te laten behandelen. De wrakingskamer heeft het verzoek nog dezelfde dag op de openbare terechtzitting behandeld. De raadslieden van verzoeker, daartoe gemachtigd in de zin van artikel 279 van het Wetboek van strafvordering, zijn aldaar verschenen en hebben volhard in het verzoek en hebben dit verzoek ter terechtzitting toegelicht. De officier van justitie is in de gelegenheid gesteld het woord te voeren en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek. De gewraakte rechters hebben de wrakingskamer meegedeeld dat zij niet berusten in het verzoek tot wraking. Tijdens een schorsing van de behandeling van het wrakingsverzoek heeft mr. Dondorp laten weten dat hij over deze strafzaak buiten de zitting van heden nooit contact heeft gehad met de officier van justitie of enige andere functionaris van het Openbaar Ministerie. De voorzitter van de strafkamer, mr. Van Zutphen en de rechter mr. Burgers hebben laten weten dat zij buiten de zitting wel enige contacten hebben gehad met de officier van justitie en/of andere functionarissen van het parket en dat zij bereid zijn daarover ter zitting informatie te verschaffen. Vervolgens zijn mrs. Van Zutphen en Burgers ter zitting gehoord, waarbij de rechters, de officier van justitie en de raadslieden vragen hebben gesteld. 2. het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker is verwoord in de door mr. Hamer voorgedragen en overgelegde akte tot wraking. Zakelijk weergegeven kan dit standpunt als volgt worden samengevat: De aanleiding tot het verzoek tot wraking is gelegen in hetgeen de rechter-commissaris mr. B.H. Franke als getuige in deze strafzaak op 5 januari 2005 ten overstaan van een daarvoor aangewezen rechter-commissaris heeft verklaard. Mr. Franke heeft bij die gelegenheid verklaard dat hij zich in deze zaak als rechter-commissaris heeft teruggetrokken omdat hij het gevoel had dat het Openbaar Ministerie te veel probeerde de regie van het gerechtelijk vooronderzoek te beïnvloeden en dat hij vond dat de officier van justitie daarbij de redelijke grenzen overschreed en de beginselen van een behoorlijke procesorde schond. Ook heeft mr. Franke verklaard dat hij op enig moment van de voorzitter en een lid van de rechtbank heeft gehoord dat de officier van justitie ook hen had benaderd over deze strafzaak, dat hij niets weet over de inhoud van deze gesprekken en dat er sprake was van enige verbazing bij deze collega's. De verdediging gaat ervan uit dat mr. Franke doelde op de voorzitter en het lid van de kamer die deze zaak op de terechtzitting van 13 mei 2004 heeft behandeld. Volgens de verdediging heeft dit gevolgen voor de positie van de rechters in deze strafzaak. Zou een van de procesdeelnemers aan het waarheidsgehalte van de verklaring van de getuige Franke twijfelen, hetgeen overigens niet geldt voor verdachte, dan bestaat de mogelijkheid dat de getuige Franke ook op de terechtzitting zal moeten worden gehoord en dat hem daar vragen zullen worden gesteld over het contact tussen hem en een lid van de rechtbank. Daardoor kunnen leden van de rechtbank, althans een lid van de rechtbank, mede onderwerp worden van het onderzoek op de terechtzitting en zullen zij mede moeten oordelen over de juistheid van hun eigen contacten in deze zaak. Dit heeft tot gevolg dat deze leden of dit lid van de rechtbank niet meer vrij zijn resp. is in deze zaak te oordelen en evenmin vrij zijn resp. is te oordelen over de vraag of mr. Franke al dan niet op de terechtzitting moet worden gehoord. Bovendien mag worden aangenomen dat de voorzitter en de leden van de rechtbank met elkaar hebben gesproken, zodat de informatie uit die contacten met het Openbaar Ministerie alle leden van de kamer heeft bereikt. Dit betekent dat geen van de leden van de rechtbank nog vrij is te oordelen. Volgens de verdediging was het contact dat de officier van justitie zocht met de rechters in de rechtbank bedoeld om hen te beïnvloeden, aangezien het nu juist het kenmerk van het Openbaar Ministerie is dat het de rechters probeert te beïnvloeden. De rechters uit de samenstelling van 13 mei 2004 hebben er voor gekozen om deze contacten op de zitting niet naar buiten te brengen, zodat alleen zijzelf en de officier ervan wisten. Als gevolg hiervan was, naar het oordeel van de verdediging, toen en nu geen eerlijk proces mogelijk. 3. vaststelling van de feiten De officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld dat zij, voor zover zij zich kan herinneren, een aantal contacten heeft gehad over deze strafzaak met leden van de rechtbank, met mr. Van Zutphen in zijn rol van sectorvoorzitter, met mr. Van Woensel in haar rol van voorzitter van de strafkamer en met mr. Burgers als lid van de strafkamer. Bovendien heeft zij contacten gehad met mevrouw Mooij en de heer Van den Berg, die als gerechtsambtenaren werkzaam zijn bij de strafsector. Het waren deels telefonische contacten en deels contacten per e-mail. De officier heeft een aantal e-mails in haar dossier teruggevonden en heeft deze aan de wrakingskamer overgelegd, onder mededeling dat zij niet weet of dit alle gewisselde e-mails zijn. De officier van justitie heeft met betrekking tot de inhoud van de contacten gesteld dat deze puur organisatorisch van aard waren en dat bij geen van die contacten over de inhoud van de zaak is gesproken. Mr. Van Zutphen heeft op de zitting verklaard dat hij in 2004 als sectorvoorzitter bemoeienis heeft gehad met deze zaak. Het contact met het Openbaar Ministerie betrof louter organisatorische kwesties die onder meer samenhingen met de planning van de zitting van 13 mei 2004. Er is nimmer inhoudelijk over de zaak gesproken. Mr. Burgers heeft op de zitting verklaard dat zij voor de zitting van 13 mei 2004 tweemaal contact heeft gehad met de officier van justitie in verband met deze zaak. De officier zocht contact met de kamervoorzitter maar werd, omdat deze afwezig was, met mr. Burgers doorverbonden. Mr. Burgers heeft bij die gelegenheden niet inhoudelijk met de officier over de zaak gesproken. 4. Beoordeling en slotsom Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM, dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Mr. Franke heeft verklaard niets te weten over de aard van de contacten tussen de officier van justitie en de leden van de rechtbank. De officier van justitie, de huidige voorzitter van de strafkamer mr. Van Zutphen en het lid van de strafkamer mr. Burgers hebben ieder voor zich ter zitting verklaard, dat er in deze strafzaak een aantal contacten tussen het Openbaar Ministerie en de rechtbank is geweest, dat deze contacten betrekking hadden op organisatorische onderwerpen en dat bij geen van deze contacten inhoudelijk over de zaak is gesproken. De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden kunnen niet worden aangemerkt als een uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters die deze strafzaak behandelen jegens verdachte een vooringenomenheid koesteren en evenmin dat de bij verdachte bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft zich vervolgens gebogen over het subsidiaire verzoek dat alle vast aan deze rechtbank verbonden rechters moeten worden gewraakt. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 18-12-1998, NJ 1999, 271) is het niet mogelijk een heel college of een rechter die geen bemoeienis heeft gehad met de zaak, te wraken. Dit alles leidt tot de slotsom dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen. BESLISSING De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af. De rechtbank bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Deze beslissing is gegeven door mr. A. van der Perk, voorzitter, mr. H. de Klerk en mr. J. Westdorp, leden, in tegenwoordigheid van de griffier J.S.J. Boekel en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 januari 2005.