Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS4028

Datum uitspraak2004-10-06
Datum gepubliceerd2005-01-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers03/02001
Statusgepubliceerd


Indicatie

Loonbelasting. Het ligt op de weg van belanghebbende aannemelijk te maken dat de door haar aan haar directeuren, de heren AH en BH, betaalde vergoedingen voor het gebruik van de door hen ten behoeve van belanghebbende met de tot het privé-vermogen van H behorende Mercedes respectievelijk de Chevrolet van BH gereden zakelijke kilometers gebaseerd zijn op de realiteit. Belanghebbende, die geen kilometeradministratie in dezen heeft gevoerd, heeft ook overigens geen enkel bewijs bijgebracht met betrekking tot de voormelde op haar rustende bewijslast.


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 03/02001 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/YY van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan de belanghebbende opgelegde na te melden naheffingsaanslagen in de loonbelasting en de omzetbelasting. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Onder aanslagnummer 00.00.00.A.00.000 is aan de belanghebbende over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd ten bedrage van € 20.235,= aan enkelvoudige belasting, alsmede bij beschikking een boete ten bedrage van € 3.714,=. Voorts is onder aanslagnummer 00.00.000.A.000. over het vorengenoemde tijdvak een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 4.855,= aan enkelvoudige belasting, alsmede bij beschikking een boete ten bedrage van € 891,=. Zowel de naheffingsaanslag in de loonbelasting en de boeteschikking, als de naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd. 1.2. Tegen die uitspraken is door belanghebbende tijdig beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van € 232,=. De Inspecteur heeft ter zake twee afzonderlijke verweerschriften ingediend. 1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren, en voor zover het de boeten betreft in het openbaar, plaatsgevonden op 19 augustus 2004 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, de heer R, alsmede, namens de Inspecteur, de heer drs. S en de heer mr. E, beiden verbonden aan het vorengenoemde onderdeel van de rijksbelastingdienst. 1.4. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:14 van de Awb aanvankelijk het beroep met betrekking tot de onder 1.1 genoemde naheffingsaanslagen en het door belanghebbende ingestelde beroep met betrekking tot de aan haar opgelegde aanslag vennootschapsbelasting 2000 gevoegd onder zaaknummer BK-03/02001. Het Hof heeft evenwel ter zitting, zonder bezwaar van partijen, de aldus gevoegde zaken gesplitst in enerzijds het beroep met betrekking tot de onder 1.1 genoemde naheffingsaanslagen onder toekenning van zaaknummer BK-03/02001, en anderzijds het beroep met betrekking tot de aanslag vennootschapsbelasting 2000 onder toekenning van zaaknummer BK-04/01945. 1.4. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 2. Vaststaande feiten Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast: 2.1. Belanghebbende, een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal waarvan de geplaatste en volgestorte aandelen in handen zijn van de heer AH en de heer BH, ieder voor 50%, exploiteert een schoonmaakbedrijf. Voornoemde heren H zijn beiden directeur van belanghebbende. 2.2. In de jaren 1998 tot en met 2000 heeft de heer AH ten behoeve van werkzaamheden als directeur van belanghebbende een Mercedes C 250D, (hierna: de Mercedes) gebruikt, welke op naam staat van de op het adres van AH wonende H. Met ingang van 13 april 2000 staat eveneens een Fiat Cinquecento, op naam van H. De heer BH heeft in zijn functie als directeur ten behoeve van zijn werkzaamheden een op zijn naam staande Chevrolet Corsica 2.2, hierna: de Chevrolet) gebruikt welke tot zijn privé-vermogen behoort. De heer BH heeft tevens een tot zijn privé-vermogen behorende Mazda 323 Sedan GLX op zijn naam staan. 2.3. Blijkens de Nationale Autopas is met de Mercedes in de periode 09-03-1999 tot 20-03-2001 in totaal 81.988 kilometer gereden. Met de Chevrolet is blijkens de Nationale Autopas in vijf jaren, waaronder de in geschil zijnde jaren 1998 tot en met 2000, in totaal 55.649 kilometer gereden. 2.4. Per week hebben de heren AH en BH de kosten van het gebruik van de Mercedes, onderscheidenlijk de Chevrolet als ten behoeve van belanghebbende gereden zakelijke kilometers gedeclareerd tegen fl. 0,52 per kilometer. Dit resulteert in het navolgende overzicht van gedeclareerde zakelijke kilometers: 1998 1999 2000 AH 59.673 59.986 61.004 BH 20.846 19.884 19.900 2.5. Ter zake van de in 2.4 vermelde aan belanghebbende gedeclareerde zakelijk verreden kilometers is geen kilometeradministratie aanwezig. 2.6. Belanghebbende heeft een gespecificeerde kilometeradministratie bijgehouden ter zake van door de twee bij belanghebbende in loondienst zijnde projectleiders, de heer B en de heer O, met de respectievelijk tot ieders privé-vermogen behorende auto (hierna: de privé-auto) gereden zakelijke kilometers. De projectleiders hebben fl. 0,52 per kilometer gedeclareerd voor het gebruik van de privé-auto ten behoeve van hun werkzaamheden. Zij reisden op werkdagen met de privé-auto van huis naar kantoor voor het in ontvangst nemen van instructies, besprekingen, ophalen van materialen e.d. en reden vervolgens met die auto door naar de plaats waar belanghebbende schoonmaakwerkzaamheden diende uit te voeren in of bij een object (hierna: het object). Het object kan een complex met filmzalen betreffen, doch ook een overheidsgebouw of een bedrijfsgebouw. De projectleiders zijn niet belast met schoonmaakwerkzaamheden, doch hebben in dit kader bij of in het object toezichthoudende en overige werkzaamheden verricht. De projectleiders bezoeken in de regel een of meerdere objecten op een dag. 2.7. Op 23 juli 2002 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting 1998 tot en met 2000, omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 en kennelijk loonbelasting over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 2000, is onderzocht. Van vorengenoemd boekenonderzoek heeft de Inspecteur met dagtekening 21 januari 2003 een controlerapport opgesteld waarin hij zich op het standpunt heeft gesteld dat: 1. met betrekking tot de heer AH en de heer BH een aantal van 30.000 respectievelijk 12.000 op jaarbasis zakelijk verreden kilometers niet aannemelijk is gemaakt en derhalve de daarop betrekking hebbende gedeclareerde autokosten als bovenmatige kostenvergoedingen in het loon dienen te worden begrepen; 2. ter zake van de door de projectleiders gedeclareerde autokosten de zogenoemde 40-dagenregeling ertoe leidt dat ten aanzien van een deel van de ritten de forfaitaire regeling van regelmatig woon-werkverkeer dient te worden toegepast en van dit deel de boven de forfaitaire regeling vergoede kosten als bovenmatige kostenvergoeding in het loon dienen te worden begrepen; 3. het op de voet van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat loonbelasting dient te worden nageheven ter zake van de onder 1 vermelde bovenmatige onkostenvergoedingen en een vergrijpboete van 25% in dezen op zijn plaats is. 2.8. Naar aanleiding van vorengenoemd controlerapport heeft de Inspecteur met dagtekening 26 februari 2003 over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd ten bedrage van € 20.235,= en een boete ten bedrage van € 3.714,=. 3. Geschil, alsmede standpunten van partijen 3.1.1. In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen: I. Heeft de Inspecteur terecht en tot het juiste bedrag de onder 2.7 onder punt 1 vermelde kostenvergoedingen aangemerkt als loon? II. Heeft de Inspecteur terecht de 40-dagenregeling van toepassing verklaard op een deel van de aan de projectleiders betaalde autokostenvergoeding? III. Heeft de Inspecteur terecht ingevolge het bepaalde in artikel 67f van de AWR een verzuimboete opgelegd van 25% ter zake van de nageheven loonbelasting over de in 2.7 onder punt 1 vermelde onkostenvergoedingen? Belanghebbende beantwoordt de vragen ontkennend; de Inspecteur bevestigend. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende haar grieven tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting en de daarmee verband houdende boetebeschikking laten varen. 3.1.2. Indien de vorenstaande geschilpunten I en II in het voordeel van de Inspecteur moeten worden beantwoord, is niet in geschil dat een bedrag van € 20.235,= aan loonheffing dient te worden nageheven. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Zij hebben hieraan op de eerste zitting, kort weergegeven, nog het volgende toegevoegd: Belanghebbende Niet alleen beide directeuren hebben met de Mercedes dan wel de Chevrolet zakelijk gereden, maar ook de familieleden die als werknemer in loondienst zijn bij belanghebbende hebben ten behoeve van hun werkzaamheden gebruik gemaakt van deze auto's. Als bewijs verwijs ik naar een niet tot de stukken behorende brief van 18 september 2002. Desgevraagd verklaar ik deze brief thans niet te kunnen tonen. De Handleiding voor loonbelasting, premie volksverzekeringen en premie werknemersverzekeringen is mij bekend, evenals de 40-dagenregeling. Ik trek mijn beroep tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting in, evenals het daarmee samenhangende beroep tegen de verzuimboete. De Inspecteur De door belanghebbende ter zitting ingebrachte stelling betreffende het zakelijke gebruik van de Mercedes en de Chevrolet door familieleden van de directeuren is tardief en wordt ook overigens bestreden. 4. Conclusies van partijen Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 5. Overwegingen omtrent het geschil 5.1. Het ligt op de weg van belanghebbende aannemelijk te maken dat de door haar aan haar directeuren, de heren AH en BH, betaalde vergoedingen voor het gebruik van de door hen ten behoeve van belanghebbende met de tot het privé-vermogen van H behorende Mercedes respectievelijk de Chevrolet van BH gereden zakelijke kilometers gebaseerd zijn op de realiteit. Belanghebbende, die geen kilometeradministratie in dezen heeft gevoerd, heeft ook overigens geen enkel bewijs bijgebracht met betrekking tot de voormelde op haar rustende bewijslast. Gelet op enerzijds de per jaar gedeclareerde autokilometers zoals vermeld in 2.4, de niet met enig bescheid onderbouwde bewering dat met de in 2.2 vermelde Fiat en Mazda door de heren H is gereden, alsmede het evenmin door middel van een kilometeradministratie onderbouwen van de stelling dat door andere werknemers gebruik is gemaakt van de Mercedes en de Chevrolet en anderzijds de vaststelling aan de hand van de Nationale Autopas van de met de Mercedes en de Chevrolet verreden kilometers, is het Hof van oordeel dat een deel van de gedeclareerde autokosten niet aannemelijk is gemaakt en derhalve als bovenmatige onkostenvergoeding tot het loon van onderscheidenlijk AH en BH behoort. Het Hof acht de door de Inspecteur in zijn verweerschrift op bladzijde 5 en 6 uiteengezette benadering van de ten behoeve van belanghebbende met onderscheidenlijk de Mercedes en de Chevrolet gereden zakelijke kilometers, mede gelet op het, naar het oordeel van het Hof, geringe aantal als privé kilometers aangemerkte aantal kilometers, redelijk. Het gelijk ten aanzien van geschilpunt I is aan de Inspecteur. 5.2. Artikel 1, lid 2, letter d, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 (hierna: de Uitvoeringsregeling) verstaat onder woon-werkverkeer: het tenminste eenmaal per week op dezelfde dag heen en weer reizen tussen de woning of verblijfplaats en de plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht. 5.3. Belanghebbende bestrijdt het door de Inspecteur verdedigde standpunt dat voor de toepassing van de 40-dagenregeling ten aanzien van de ambulante projectleiders de objecten dienen te worden aangemerkt als de plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht. Niet in geschil is de toepassing van de 40-dagenregeling op de voet van artikel 11 van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) ingeval de objecten kwalificeren als plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht in de zin van de Uitvoeringsregeling. Evenmin is in geschil de door de Inspecteur in zijn verweerschrift gegeven berekening van de per jaar aan de projectleiders betaalde bovenmatige reiskostenvergoeding indien de 40-dagenregeling van toepassing is. 5.4. Het standpunt van belanghebbende, dat het kantoor waar de projectleider elke werkdag van zijn huis naar toe rijdt als de arbeidsplaats dient te worden aangemerkt in de zin van het reiskostenforfait, laat onverlet dat meerdere arbeidsplaatsen mogelijk zijn. Voor de toepassing van het reiskostenforfait maakt het immers niet uit of belanghebbende naar één dan wel naar meerdere arbeidsplaatsen reist. In het onderhavige geval dient, naar het oordeel van het Hof, het object eveneens te worden aangemerkt als plaats waar arbeid wordt verricht. Gelet op het in 5.3 overwogene is het gelijk ten aanzien van geschilpunt II derhalve aan de Inspecteur. 5.5. De Inspecteur kan ingevolge artikel 67f van de AWR een belastingplichtige een boete opleggen indien het aan opzet of grove schuld van hem is te wijten dat de verschuldigde loonbelasting niet is voldaan. Vast staat dat de door belanghebbende verschuldigde loonbelasting niet op aangifte, dan wel voorafgaande aan de naheffingsaanslag is voldaan. Op de Inspecteur rust de bewijslast te bewijzen dat sprake is van opzet of grove schuld. De Inspecteur stelt dat sprake is van grove schuld voorzover de bovenmatige autokostenvergoedingen aan de directeuren ten onrechte niet in het loon zijn begrepen en heeft daartoe aangevoerd dat in de Handleiding loonbelasting, premie volksverzekeringen en premie werknemersverzekeringen, die jaarlijks aan de inhoudingsplichtigen wordt toegezonden, wordt weergegeven onder welke omstandigheden reiskostenvergoedingen niet tot het loon in de zin van de Wet horen. Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven de Handleiding te kennen en op de hoogte te zijn van de bestaande regelingen inzake reiskostenvergoedingen. Nu het niet bijhouden van enige administratie met betrekking tot de door de directeuren van belanghebbende gedeclareerde zakelijke kilometers dan wel het anderszins onderbouwen van de zakelijk verreden kilometers, welke hebben geleid tot de hiervoor onder 5.1 als loon aan te merken bovenmatige vergoedingen, voor dit onderdeel resulteerde in een te lage inhouding en afdracht van loonbelasting, heeft belanghebbende, naar het oordeel van het Hof, dermate lichtvaardig gehandeld dat haar grove schuld valt te verwijten. De aan belanghebbende te maken verwijten acht het Hof dermate ernstig van aard dat het Hof een boete van 25% in dezen passend en geboden acht. 5.6. Uit het vorenoverwogene volgt, dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. 6. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. 7. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door J.W.J. Huige, voorzitter, J.W. van der Voort en P. van der Wal, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 6 oktober 2004 Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 6 oktober 2004 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.