Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS4508

Datum uitspraak2005-01-20
Datum gepubliceerd2005-02-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/4514 WAO + 03/6593 WAO + 03/6597 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hoogte van de vastgestelde verschuldigde gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 02/4514 WAO + 03/6593 WAO + 03/6597 WAO U I T S P R A A K in de gedingen tussen: [appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Bij besluit van 20 maart 2001 heeft gedaagde ongegrond verklaard de bezwaren van appellante tegen het besluit van 4 december 2000, waarbij de door appellante verschuldigde, gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het jaar 2001 is vastgesteld op 1,18%. Bij besluit van 7 augustus 2002 heeft gedaagde ongegrond verklaard de bezwaren van appellante tegen het besluit van 15 december 2001, waarbij de door haar verschuldigde, gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de WAO voor het jaar 2002 is vastgesteld op 0,48%. Bij besluit van 12 februari 2003 heeft gedaagde ongegrond verklaard de bezwaren van appellante tegen het besluit van 9 december 2002, waarbij de door haar verschuldigde, gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de WAO voor het jaar 2003 is vastgesteld op 0,94%. De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraken van 12 augustus 2002, registratienummer 01/820, en 16 december 2003, registratienummers 02/2249 en 03/508, de namens appellante tegen voormelde besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Namens appellante is R.A.M van der Velden, bedrijfseconomisch adviseur te Schipluiden, op bij beroepschriften en aanvullende beroepschrift van 9 februari 2004 en 3 november 2004 aangevoerde gronden van die uitspraken bij de Raad in hoger beroep gekomen. Gedaagde heeft verweerschriften ingediend. De gedingen zijn ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 9 december 2004, waar partijen - gedaagde na voorafgaand bericht - niet zijn verschenen. II. MOTIVERING Aan de hiervoor vermelde besluiten inzake de door appellante verschuldigde gedifferentieerde premie over de jaren 2001 tot en 2003 liggen ten grondslag de aan (ex-)werkneemsters van appellante in de jaren 1999 tot en met 2001 uitbetaalde uitkeringen krachtens de WAO. Deze uitkeringen zijn na 1 januari 1998 toegekend. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank, kort gezegd, de gronden van de beroepen verworpen onder verwijzing naar artikel 87e van de WAO. In dit artikel is bepaald dat het bezwaar of het beroep van een werkgever tegen de in artikel 78 bedoelde opslag of korting niet kan zijn gegrond op de grief, dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Onder verwijzing naar onder meer zijn uitspraak van 18 maart 2004, RSV 2004/179, stelt de Raad vast dat de rechtbank bij haar uitspraken op goede gronden appellante artikel 87e van de WAO heeft tegengeworpen. Dit artikel geldt onverkort met betrekking tot bij besluiten van na 1 januari 1998 toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. De Raad voegt hieraan toe dat, anders dan door appellante in hoger beroep is aangevoerd, aan de door haar bestreden besluiten geen medische en arbeidskundige stukken ten grondslag liggen. Enkel het gegeven dat uitkeringen in de refertejaren zijn uitbetaald aan (ex-)werkneemsters van appellante, is bepalend geweest voor de hoogte van de door appellante in de betrokken jaren verschuldigde, gedifferentieerde premie. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraken. Aldus gegeven door mr. G van der Wiel in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2005. (get.) G. van der Wiel. (get.) R.E. Lysen.