Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS4524

Datum uitspraak2005-01-20
Datum gepubliceerd2005-02-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/6533 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hoogte van de vastgestelde gedifferentieerde premie.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 02/6533 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Bij besluit van 31 januari 2000 heeft gedaagde ongegrond verklaard de bezwaren van appellante tegen het besluit van 21 november 1998, waarbij de door haar over het jaar 1999 verschuldigde premie als bedoeld in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is vastgesteld op 1,99%. De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 22 november 2002, registratienummer 00/291, het door appellante tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Appellante is op bij beroepschrift aangevoerde gronden van die uitspraak bij de Raad in hoger beroep gekomen. Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 13 maart 2003, ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 9 december 2004, waar partijen – gedaagde na voorafgaand bericht – niet zijn verschenen. II. MOTIVERING Aan de voor appellante voor het premiejaar 1999 vastgestelde, gedifferentieerde premie ligt ten grondslag het bedrag aan uitkering dat in het jaar 1997 is uitgekeerd aan een (ex-)werknemer van appellante. Deze uitkering is toegekend met ingang van 1 december 1994. De rechtbank heeft het besluit van gedaagde tot handhaving van deze premie in stand gelaten. Bij haar uitspraak, waarin appellante is aangeduid als eiseres, heeft zij het volgende overwogen: “Ingevolge artikel 87e van de WAO kan het bezwaar of beroep van een werkgever tegen de in artikel 75a, vierde lid, bedoelde betaling dan wel tegen de in artikel 78, derde of vierde lid, bedoelde opslag of korting niet zijn gegrond op de grief, dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Volgens de Centrale Raad van Beroep in haar uitspraak van 20 juli 2001, USZ 2001, 197 evenwel dient, indien een werkgever in het kader van een door hem aanhangig gemaakt geschil ter zake van een premiebesluit de daaraan ten grondslag liggende arbeidsongeschikt- heidsuitkeringen, waaromtrent laatstelijk voor 1 januari 1998 een besluit is afgegeven, aanvecht, artikel 87e van de WAO buiten toepassing te worden gelaten, en is, als vervolgens moet worden geoordeeld dat bedoelde grief van de werkgever slaagt, de aan de in het premiebesluit vervatte vaststelling van de (gedifferentieerde) premie geheel of ten dele komen te ontvallen (Centrale Raad van Beroep). Aldus bestond voor eiseres de mogelijkheid de aan de premievaststelling ten grondslag liggende arbeidsongeschiktheidsuitkering alsnog inhoudelijk aan te vechten zodat eiseresses beroep in zoverre niet kan slagen. Ingevolge artikel 88c is inzage in, dan wel kennisname of toezending van enig stuk, dat medische gegevens bevat, voorbehouden aan een gemachtigde van de werkgever, die arts is. Ingevolge artikel 8:32, tweede lid, van de Awb kan de rechtbank, indien kennis neming van de stukken door een partij de persoonlijke levenssfeer van een ander onevenredig zou schaden, bepalen dat deze kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen. Volgens de Centrale Raad van Beroep in haar uitspraak van 20 juli 2001, USZ 2001, 199 wordt in dit kader aan de elementaire eisen van artikel 6 EVRM voldaan, indien - de artikelen 88c en 88g in zoverre buiten toepassing latend - in procedures in beroep en hoger beroep door de administratieve rechter artikel 8:32 lid 2 Awb wordt toegepast. De rechtbank heeft dit artikel in de onderhavige zaak toegepast. Door de Centrale Raad van Beroep is voorts overwogen dat in het midden kan worden gelaten of de, thans aan de orde zijnde elementen van artikel 6 EVRM ook in de bezwaarfase rechtstreeks van toepassing zijn, nu aan de uit dit artikel voortvloeiende waarborgen in ieder geval wordt voldaan, wanneer in een procedure bij de rechtbank, met inachtneming van de hiervoor aangegeven beperkingen, door de gemachtigde van de werkgever kennis genomen kan worden van alle processtukken, waaronder de medische stukken. Ook deze beroepsgrond kan derhalve niet slagen. Voorzover eiseres heeft gesteld dat de hoogte van de premie niet in verhouding staat tot de oorzaak van de gedifferentieerde premie overweegt de rechtbank tenslotte dat de wijze van vaststelling van de premie voortvloeit uit de wet en dat eiseres niet bestreden heeft dat de in deze zaak vastgestelde premie juist is berekend, noch dat de premie is berekend op basis van de in geding zijnde uitkering aan een werknemer van eiseres. Aldus faalt ook deze beroepsgrond.” De Raad stelt vast dat de rechtbank in het licht van ’s Raad jurisprudentie op goede gronden het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. Dat appellante om haar moverende redenen ervan heeft afgezien een gemachtigde in te schakelen, maakt dit niet anders. Dat appellante zich niet kan vinden in de wetgeving, kan evenmin tot een ander oordeel leiden dan waartoe de rechtbank is gekomen. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2005. (get.) G. van der Wiel. (get.) R.E. Lysen.