Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS5180

Datum uitspraak2005-02-01
Datum gepubliceerd2005-02-08
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/4936 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Terugvordering bijzondere bijstand voor inrichtingskosten in de vorm van een geldlening, op de grond dat appellant de terugbetalingsverplichting die voortvloeit uit de lening niet of niet behoorlijk nakomt.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 03/4936 NABW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats] appellant, en de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda, gedaagde. I. ONSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 augustus 2003, reg.nr. 02/2276 NABW. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Bij faxbericht van 20 december 2004 heeft appellant nadere stukken ingezonden. Het geding is behandeld ter zitting van 21 december 2004, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door P.J.J. Spronk, werkzaam bij de gemeente Breda. II. MOTIVERING De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstan-digheden. Aan appellant is bij besluit van 3 maart 1998 onder toepassing van artikel 24 van de Algemene bijstandswet (Abw) bijzondere bijstand toegekend voor inrichtingskosten in de vorm van een geldlening. Daarbij is aan appellant meegedeeld dat hij op dat moment een oude schuld aflost, en dat zodra deze is afgelost, de schuld voortvloeiend uit de lening op dezelfde manier moet worden terugbetaald. Bij besluit van 5 maart 2002 heeft gedaagde met toepassing van artikel 83, eerste lid, van de Abw een bedrag van € 2.430,90 van appellant teruggevorderd, op de grond dat appellant de terugbetalingsverplichting die voortvloeit uit de lening niet of niet behoorlijk nakomt. Het tegen het besluit van 5 maart 2002 gemaakte bezwaar is bij besluit van 23 oktober 2002 door gedaagde ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 23 oktober 2002 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Abw worden kosten van bijstand verleend in de vorm van geldlening ingevolge paragraaf 2 van hoofdstuk VI van de Abw van de belanghebbende teruggevorderd, indien hij de hieruit voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt. Gedaagde heeft aan appellant, nadat de incasso van de oude reeds bestaande schulden op 27 augustus 2001 wegens wanbetaling is overgedragen aan een deurwaarder, vanaf oktober 2001 ter aflossing van de lening maandelijks acceptgirokaarten ten bedrage van f 100,-- toegezonden. Dit heeft echter, ook na een aanmaning op 17 december 2001, niet tot betaling geleid. Met gedaagde is de Raad van oordeel dat appellant daardoor, in strijd met de aan de geldlening verbonden voorwaarde, niet aan zijn aflossingsverplichting ten behoeve van de verstrekte leenbijstand in inrichtingskosten heeft voldaan. Aan de stelling van appellant dat hij doende is zijn oude schulden af te lossen en dat hij eerst tot aflossing van de onderhavige lening verplicht is nadat hij die oude schulden heeft afgelost gaat de Raad voorbij, nu appellant in gebreke was met de aflossing van zijn oude schulden. Dit heeft naar het oordeel van de Raad tot gevolg dat het bedrag van die leenbijstand terecht op grond van artikel 83, eerste lid, van de Abw van appellant is teruggevorderd. De Raad is niet gebleken van dringende redenen zodat gedaagde niet bevoegd is om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gewezen door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2005. (get.) A.B.J. van der Ham. (get.) P.C. de Wit.