Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS5186

Datum uitspraak2005-01-25
Datum gepubliceerd2005-02-08
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/1773 NABW + 03/1775 NABW + 03/2922 NABW + 03/5565 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verschillende aanvragen voor bijzondere bijstand, terwijl betrokkene beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 03/1773 NABW 03/1775 NABW 03/2922 NABW 03/5565 NABW U I T S P R A A K in de gedingen tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Zutphen van 7 april 2003, reg.nrs. 02/1651 en 02/1652 NABW, 16 juni 2003, reg.nr. 01/1457 NABW, en 20 oktober 2003, reg.nr. 03/612 NABW. Gedaagde heeft verweerschriften ingediend. Hierna heeft appellant nog een groot aantal stukken ingediend. De gedingen zijn - tezamen met de gedingen in de zaken met de reg.nrs. 03/201, 03/2924, en 03/4588 NABW - gevoegd behandeld ter zitting van 5 januari 2005. Daar is appellant in persoon verschenen en heeft gedaagde zich niet laten vertegenwoordigen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gedingen, reg.nrs. 03/201, 03/2924 en 03/4588, weer gesplitst. In die zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan. II. MOTIVERING Voor een uitvoerige weergave van de hier relevante feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de in rubriek I genoemde aangevallen uitspraken. De in deze uitspraken behandelde hoofdzaken hebben betrekking op de door appellant ingestelde beroepen tegen door gedaagde genomen besluiten op bezwaar inzake de volgende aanvragen om bijzondere bijstand: a.de aanvraag van 23 juli 2002 betreffende deurwaarderskosten tot een bedrag van € 51,96 in verband met de invordering van een schuld aan Amicon Zorgverzekeraar (reg.nr. 03/1773); b.de aanvraag van 23 juli 2002 betreffende een declaratie van mr. M.P.Y. Verhagen tot een bedrag van € 491,73 (reg.nr. 03/1775); c.de aanvraag van 24 juli 2001 betreffende achterstallige premie te betalen aan Amicon Zorgverzekeraar en deurwaarderskosten tot een bedrag van totaal f 239,50 (reg.nr. 03/2922); d.de aanvraag van 10 december 2002 betreffende de kosten in verband met het volgen van een cursus Frans tot een bedrag van € 233,85 (reg.nr. 03/5565). Bij de besluiten op bezwaar zijn de afwijzende besluiten op deze aanvragen om bijzondere bijstand gehandhaafd. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank Zutphen de door appellant ingestelde beroepen tegen de betreffende besluiten op bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraken gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Ad a Het besluit op bezwaar van 13 november 2002 houdt een blijvend gehele weigering in om voor de onderhavige kosten bijzondere bijstand te verlenen en berust op toepassing van artikel 14 van de Algemene bijstandswet (Abw). Naar het oordeel van gedaagde heeft appellant blijk gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. De Raad merkt eerst op dat artikel 14, eerste lid, van de Abw, zoals deze bepaling met ingang van 1 juli 1997 is gewijzigd, niet langer voorziet in de mogelijkheid om wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan bijstand blijvend geheel te weigeren. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 18 november 2003, onder meer gepubliceerd in RSV 2004/52. Gedaagde en de rechtbank hebben voorts niet onderkend dat een maatregel in verband met een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan op grond van artikel 14, eerste lid, van de Abw alleen dan aan de orde kan komen, indien het recht op de gevraagde bijstand kan worden vastgesteld. De Raad verwijst hier naar zijn uitspraak van 18 juni 2002, onder meer gepubliceerd in RSV 2002/202. In dat verband is het volgende van belang. Vaststaat dat appellant ten tijde van het ontstaan van de schuld bij Amicon Zorgverzekeraar en nadien een bijstandsuitkering ontving. Hij beschikte dus over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Abw wordt degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, niet geacht te verkeren in omstandigheden als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Abw. Naar het oordeel van de Raad staat eerstgenoemde bepaling aan bijstandsverlening aan appellant voor de betreffende schuld in de weg. In het tweede lid, onderdeel b, van artikel 15 van de Abw is de mogelijkheid opgenomen om in afwijking van het eerste lid bijzondere bijstand te verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a van dat lid genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt. De Raad ziet echter geen gronden om aan te nemen dat in het geval van appellant sprake is van zeer dringende redenen in de zin van evengenoemde bepaling. Gegeven de toekenning van algemene bijstand en de in artikel 77, derde lid, van de Abw opgenomen beperking omtrent beslag op algemene bijstand kan immers niet worden gezegd dat het voortbestaan van de schuld appellant in zijn bestaan bedreigde. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het besluit van 13 november 2002, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, niet op een deugdelijke motivering berust. De Rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep van appellant gegrond verklaren, het besluit van 13 november 2002 vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven. Ad b en c De besluiten op bezwaar van 13 november 2002 en 15 november 2001 berusten op toepassing van artikel 15 van de Abw. Gedaagde en de rechtbank hebben terecht aangenomen dat artikel 15, eerste lid, van de Abw zich verzet tegen bijstandsverlening voor de onderhavige kosten. In hetgeen door appellant is aangevoerd ziet ook de Raad geen gronden om aan te nemen dat in het geval van appellant sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 15, tweede lid, onder b, van de Abw. Dit betekent dat de rechtbank de besluiten van 13 november 2002 en 15 november 2001 terecht in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraken komen derhalve voor bevestiging in aanmerking. Ad d Het besluit van 29 april 2003 berust op toepassing van artikel 39, eerste lid, van de Abw. Naar het oordeel van gedaagde kunnen de kosten van de cursus Frans niet worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van bestaan in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat gedaagde zich terecht op dit standpunt heeft gesteld. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd. Slotoverwegingen De Raad ziet ten slotte aanleiding om gedaagde in het geding met reg.nr. 03/1773 te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 41,70 voor reiskosten. In de overige gedingen bestaat geen aanleiding voor een veroordeling van gedaagde in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: In het geding reg.nr. 03/1773 NABW Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het besluit van 13 november 2002; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit vernietigde besluit in stand blijven; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 41,70, te betalen door de gemeente Winterswijk; Bepaalt dat de gemeente Winterswijk aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 116,-- vergoedt. In de gedingen reg.nrs. 03/1775, 03/2922 en 03/5565 NABW Bevestigt de aangevallen uitspraken. Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2005. (get.) G.A.J. van den Hurk. (get.) I.D.Veldman.