Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS5516

Datum uitspraak2005-02-09
Datum gepubliceerd2005-02-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200404655/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 oktober 1994, no. DGRLD/VI/L 94.007352, heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (verder: de Minister) toepassing gevend aan artikel 27 van de Luchtvaartwet (verder: de Lvw) gelezen in samenhang met artikel 24 van deze wet, onder intrekking van de aanwijzing van 26 oktober 1971, de aanwijzing van het luchtvaartterrein Maastricht (thans genaamd: Maastricht Aachen Airport, verder: MAA) opnieuw vastgesteld (verder: het A-besluit).


Uitspraak

200404655/1. Datum uitspraak: 9 februari 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1.    het college van burgemeester en wethouders van Meerssen (hierna: de gemeente Meerssen), 2.    [appellanten sub 2], wonend te Meerssen, appellanten, en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 25 oktober 1994, no. DGRLD/VI/L 94.007352, heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (verder: de Minister) toepassing gevend aan artikel 27 van de Luchtvaartwet (verder: de Lvw) gelezen in samenhang met artikel 24 van deze wet, onder intrekking van de aanwijzing van 26 oktober 1971, de aanwijzing van het luchtvaartterrein Maastricht (thans genaamd: Maastricht Aachen Airport, verder: MAA) opnieuw vastgesteld (verder: het A-besluit). Tegen dit besluit zijn bezwaren als bedoeld in artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: de Awb) ingediend. Bij besluit van 4 augustus 1995 heeft de Minister beslist op de tegen het   A-besluit ingediende bezwaren. Tegen de door de Minister genomen beslissing op bezwaar zijn beroepen ingesteld. Bij uitspraak van 8 januari 1998, nos. E10.95.0026 tot en met E10.95.0085 met uitzondering van nos. E10.95.0028, E10.95.0037, E10.95.0041, E10.95.0048, E10.95.0054, E10.95.0055, E10.95.0060, E10.95.0077, E10.95.0079, heeft de Afdeling op de beroepen beslist in die zin dat de beslissing op bezwaar geheel is vernietigd. Bij besluit van 28 april 2000, no. DGRLD/JBZ/L 00.210220, heeft de Minister, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, het A-besluit gewijzigd (verder: het IA-besluit). Tegen dit besluit zijn bezwaren als bedoeld in artikel 7:1 van de Awb ingediend. Bij besluiten van 26 januari 2001 heeft de Minister opnieuw beslist op de tegen het A-besluit ingediende bezwaren en voor het eerst beslist op de tegen het IA-besluit ingediende bezwaren. Bij uitspraak van 11 september 2002, no. 200100668/1, heeft de Afdeling op de beroepen beslist in die zin dat de beroepen gericht tegen de beslissing op bezwaar inzake het A-besluit niet-ontvankelijk zijn verklaard en de beslissing op bezwaar inzake het IA-besluit gedeeltelijk is vernietigd. Bij besluit van 10 december 2002, no. DGL/02.421963, heeft de Minister  opnieuw beslist op de tegen het IA-besluit ingediende bezwaren. Bij besluit van 15 september 2003, no. HDJZ/LUV/2003-1835, heeft verweerder het IA-besluit gewijzigd. Tegen de door de Minister genomen beslissing op bezwaar inzake             het IA-besluit en tegen het besluit van 15 september 2003 zijn beroepen ingesteld. Bij uitspraak van 25 februari 2004, no. 200300099/1, heeft de Afdeling op de beroepen beslist in die zin dat de beslissing op bezwaar inzake het IA-besluit gedeeltelijk is vernietigd en het besluit van 15 september 2003 geheel is vernietigd. Bij besluit van 29 april 2004, kenmerken DGL 04.U01124 en DGL 04.U01125, heeft verweerder opnieuw beslist op de tegen het IA-besluit ingediende bezwaren en heeft verweerder het IA-besluit gewijzigd ten behoeve van een verlenging van de werkingsduur.   Tegen dit besluit hebben de gemeente Meerssen bij brief van 27 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2004, en [appellanten sub 2] bij brieven van 11 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 11 juni 2004 en 17 juni 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 20 augustus 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeente Meerssen en [appellanten sub 2]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2004, waar de gemeente Meerssen, vertegenwoordigd door E.H.G. Moonen, ambtenaar van de gemeente, en J.G.M.W. Ummels, wethouder, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. B.A.M. Simonis en bijgestaan door mr. I.W. Neleman, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de naamloze vennootschap "NV Luchthaven Maastricht", vertegenwoordigd door drs. J.J.M. Tindemans, gemachtigde. [appellanten sub 2] zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. 2.    Overwegingen Inleiding 2.1.    Bij brief van 7 mei 1985 heeft de exploitant van MAA verzocht de aanwijzing van 26 oktober 1971 van het luchtvaartterrein Zuid-Limburg te wijzigen ten behoeve van de aanleg van een oostwest-baan met een lengte van 3500 meter met bijbehorende platforms en afhandelingsgebouwen. Met de planologische kernbeslissing Structuurschema burgerluchtvaartterreinen (verder: SBL), bevattende het beleid ten aanzien van luchtvaartterreinen, is op 27 oktober 1987 door de Tweede Kamer der Staten-Generaal en op 6 september 1988 door de Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd. In het A-besluit zijn vervolgens onder meer geluidszones rondom MAA vastgesteld en is de aanleg van de oostwest-baan mogelijk gemaakt. Bij bovengenoemde uitspraak van 8 januari 1998 heeft de Afdeling overwogen dat het SBL niet kan worden aangemerkt als een van kracht zijnd plan, als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO) en de Lvw. Voorzover van belang heeft zij de beroepen tegen de beslissing op bezwaar ten aanzien van het A-besluit gegrond verklaard en deze beslissing vernietigd. Bij de Wet rechtskracht diverse planologische kernbeslissingen van 17 december 1998 (Stb. 721) is het SBL met terugwerkende kracht rechtsgeldigheid toegekend. Het SBL is ingevolge deze wet tot 31 december 2003 een van kracht zijnd plan, als bedoeld in de WRO en Lvw. Eind 1998 hebben de provincie Limburg en de exploitant van MAA te kennen gegeven dat binnen de door verweerder gestelde randvoorwaarden een verantwoorde exploitatie van MAA met oostwest-baan niet mogelijk is. Bij brief van 7 januari 1999 heeft de Minister, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Staten-Generaal medegedeeld niet over te gaan tot realisering van de oostwest-baan en de lopende procedure ter zake te beëindigen. Teneinde dit te bewerkstelligen is het A-besluit ambtshalve in het IA-besluit gewijzigd. Bij bovengenoemde uitspraak van 11 september 2002 heeft de Afdeling, voor zover van belang, beslist op de beroepen tegen de beslissing op de bezwaren tegen het A-besluit en het IA-besluit en de beslissing op bezwaar tegen het IA-besluit gedeeltelijk vernietigd omdat ten onrechte geen bkl-zone was vastgesteld. Bij besluit van 10 december 2002 heeft de Minister opnieuw beslist op de tegen het IA-besluit ingediende bezwaren. Hiertegen zijn beroepen ingesteld. Bij besluit van 15 september 2003 heeft verweerder het IA-besluit gewijzigd in die zin dat de zinsnede “en vervalt met ingang van 1 januari 2004” is komen te vervallen. Bij bovengenoemde uitspraak van 25 februari 2004 heeft de Afdeling op de beroepen beslist in die zin dat het besluit van 15 september 2003 geheel is vernietigd omdat dit ten onrechte een onbeperkte geldingsduur van het IA-besluit met zich bracht. Voorts heeft de Afdeling de beslissing op bezwaar inzake het IA-besluit gedeeltelijk vernietigd omdat dit besluit ten aanzien van de vaststelling van de bkl-zone niet berustte op een deugdelijke motivering. Bij besluit van 29 april 2004 heeft verweerder opnieuw beslist op de tegen het IA-besluit ingediende bezwaren en heeft verweerder het IA-besluit gewijzigd ten behoeve van een verlenging van de werkingsduur tot 1 januari 2005 naar aanleiding van de uitspraak van 25 februari 2004. Ontvankelijkheid 2.2.    Het IA-besluit is met ingang van 1 januari 2005 komen te vervallen. Het aanwijzingsbesluit van 27 december 2004, kenmerk DGL/04.u02917, is vanaf die datum van kracht. Bij een beoordeling van de beslissing op de bezwaren van 29 april 2004 ten aanzien van het IA-besluit hebben appellanten onder deze omstandigheid geen belang, behoudens voorzover zij stellen en aannemelijk maken dat zij belang kunnen hebben bij een oordeel omtrent de rechtmatigheid van het IA-besluit. 2.2.1.    [appellanten sub 2] hebben een dergelijk belang gesteld en aannemelijk gemaakt. Zij zijn voornemens civielrechtelijke procedures aanhangig te maken in verband met schade die zij volgens hen hebben geleden ten gevolge van het IA-besluit. In verband hiermee hebben zij belang bij een oordeel omtrent de rechtmatigheid van dit besluit.   2.2.2.    De gemeente Meerssen heeft ter zitting gesteld dat schade is geleden omdat bij het verlenen van bouwvergunningen voor bouwwerken binnen de zogenoemde bkl-zone gedurende de werkingsduur van het IA-besluit aanvullende eisen zijn gesteld in het kader van geluidwerende maatregelen. De Afdeling is van oordeel dat de gestelde schade slechts kan zijn geleden door de gemeente Meerssen in de hoedanigheid van aanvrager van een bouwvergunning voor een bouwwerk binnen de bkl-zone. Gesteld, noch gebleken, is dat de gemeente Meerssen in deze hoedanigheid schade heeft geleden. Hierin kan derhalve het belang van de gemeente Meerssen niet zijn gelegen. Ook overigens heeft de gemeente Meerssen niet aannemelijk gemaakt dat zij belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het IA-besluit. 2.2.3.    Uit het vorenstaande volgt dat de gemeente Meerssen geen belang heeft bij beoordeling van haar beroep tegen de beslissing op bezwaar van 29 april 2004 ten aanzien van het IA-besluit. Het beroep is niet-ontvankelijk. In verband hiermee merkt de Afdeling op dat de aangevoerde bezwaren van de gemeente Meerssen ten volle aan de orde kunnen komen in de procedure inzake het aanwijzingsbesluit van 27 december 2004 waartegen binnen de daartoe gestelde termijn rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Hierdoor is de gemeente Meerssen niet in haar processuele belangen geschaad.     [appellanten sub 2] 2.3.     [appellanten sub 2] stellen in beroep dat MAA de eerste drie maanden van 2004 zonder rechtsgeldige basis heeft gefunctioneerd. Zij zijn van mening dat de in het IA-besluit opgenomen Ke-zone is achterhaald. Voorts stellen zij dat bij het vaststellen van de bkl-zone ten onrechte geen rekening is gehouden met het vertrek van de Nederlandse Luchtvaart School (hierna: NLS) naar Portugal. 2.4.    Verweerder stelt dat MAA als gevolg van de getroffen voorlopige voorziening in de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2004 de eerste drie maanden van 2004 rechtsgeldig heeft gefunctioneerd. Hij is van mening dat de bezwaren met betrekking tot de Ke-zone in deze procedure niet meer aan de orde kunnen komen. Voorts stelt hij dat met het vertrek van de NLS bij het bestreden besluit geen rekening kon worden gehouden omdat dit pas na het nemen van dit besluit door de NLS is bekend gemaakt. 2.5.    In de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2004 is bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat het IA-besluit van 28 april 2000, zoals gewijzigd bij beslissing op bezwaar van 10 december 2002, van kracht blijft. Voorts is bij die uitspraak bepaald dat deze voorlopige voorziening komt te vervallen zes weken nadat het besluit van verweerder, waarbij opnieuw wordt beslist op de bezwaren tegen het IA-besluit, voorzover de beslissing op bezwaar van 10 december 2002 is vernietigd, bekend is gemaakt, dan wel zes weken nadat het definitieve aanwijzingsbesluit voor MAA bekend is gemaakt, indien dat definitieve aanwijzingsbesluit eerder bekend wordt gemaakt dan de beslissing op bezwaar. De vernietiging van het besluit van 15 september 2003, waarbij verweerder het IA-besluit had gewijzigd in die zin dat de zinsnede “en vervalt met ingang van 1 januari 2004” kwam te vervallen, heeft door deze voorlopige voorziening niet tot gevolg gehad dat vanaf 1 januari 2004 voor MAA geen aanwijzingsbesluit meer van kracht was. 2.6.    Ten aanzien van de bezwaren inzake de Ke-zone stelt de Afdeling vast dat de beslissing op bezwaar van 10 december 2002 op dit punt niet is vernietigd en daarmee onherroepelijk is geworden. Blijkens de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2004 is deze beslissing alleen vernietigd voorzover het betreft de onderdelen C, D en F. Deze onderdelen hebben geen betrekking op de Ke-zone, maar op de bkl-zone. De Ke-zone kan derhalve in deze procedure niet meer aan de orde komen. 2.7.    Voorzover appellanten menen dat het vertrek van de NLS naar Portugal bij het bestreden besluit betrokken had moeten worden stelt de Afdeling vast dat het vertrek van de NLS kort na het nemen van dit besluit bekend is gemaakt. Niet aannemelijk is geworden dat de besluitvorming ontrent dit vertrek in een zodanig stadium verkeerde dat daarop ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in redelijkheid had kunnen en moeten worden geanticipeerd. 2.8.    Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep van [appellanten sub2] is ongegrond. 2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Meerssen niet-ontvankelijk; II.    verklaart het beroep van [appellanten sub 2] ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat. w.g. Cleton    w.g. Neuwahl Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2005 280-459.