Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS5580

Datum uitspraak2005-02-09
Datum gepubliceerd2005-02-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/090211-04 05/096106-04 05/050164-04 05/095108-04 05/095108-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewezen verklaard is - onder meer - medeplegen van doodslag, gepleegd door het creeren van een bedreigende situatie waardoor slachtoffer het water is ingevlucht en vervolgens nalaten hulp te bieden ten gevolge waarvan slachtoffer is overleden. (onderkoeling)


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector strafrecht Meervoudige Kamer Parketnummers: 05/090211-04, 05/096106-04, 05/050164-04 en 05/095108-04 (TUL) Datum zitting: 26 januari 2005 Datum uitspraak: 9 februari 2005 VERKORT VONNIS TEGENSPRAAK In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen naam : [verdachte], geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats], adres : [adres], plaats : [woonplaats] thans gedetineerd in [adres] Raadsman: mr. W.H. Jonkers, advocaat te Utrecht. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is, na een door de rechtbank, in de zaak met parketnummer 05/090211-04, toegelaten vordering nadere omschrijving tenlastelegging, tenlastegelegd dat: parketnummer 05/090211-04: 1. hij in of omstreeks de avond/nacht van 21 op 22 februari 2004 te Velp, gemeente Rheden, en/of te Arnhem en/of te Lathum, gemeente Angerlo, althans in het arrondissement Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door opzettelijk een dreigende situatie te creëren, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer] heeft/hebben meegevoerd vanuit de stad Arnhem, in een auto, naar een afgelegen donkere plek bij een rivier (de IJssel) te Velp, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer] gedurende die autorit afwisselend en/of onophoudelijk, in elk geval meermalen, met kracht en/of met de vuist(en) slagen/klappen tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft/hebben gegeven en/of (meermalen) heeft/hebben bedreigd met de dood ("ik maak je kapot" en/of "ik maak je dood"), waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer] bij aankomst op die afgelegen plek te Velp (vervolgens) heeft/hebben bevolen, althans dwingend tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat deze uit die auto moest komen en/of waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer] met geschoeide voet en met kracht in de zij, althans tegen het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt en/of een of meermalen tegen het lichaam heeft/hebben geduwd en/of die [slachtoffer] diens jas en/of diens trui uit heeft laten trekken (terwijl de temperatuur rondom het vriespunt schommelde) en/of die [slachtoffer] heeft/hebben belet zich te bewegen in een andere richting dan die van het water doordat verdachte en/of diens mededader(s) zich hadden gegroepeerd rondom die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] heeft/hebben achtervolgd/achterna is/zijn gerend, toen deze trachtte weg te vluchten uit de door verdachte en/of verdachtes mededader(s) gecreëerde dreigende situatie waardoor/waarna die [slachtoffer] in het koude (ongeveer 5,7 graden Celsius) rivierwater is gesprongen en de rivier is overgezwommen, en/of die [slachtoffer] (vervolgens) in hulpeloze toestand heeft/hebben achtergelaten, door welk handelen en/of nalaten voornoemde persoon is overleden; althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt: hij in of omstreeks de avond/nacht van 21 op 22 februari 2004 te Velp, gemeente Rheden, en/of te Arnhem en/of te Lathum, gemeente Angerlo, althans in het arrondissement Arnhem, tezamen en in vereniging met eenander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] heeft mishandeld, door opzettelijk een dreigende situatie te creëren, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer] heeft/hebben meegevoerd vanuit de stad Arnhem, in een auto, naar een afgelegen donkere plek bij een rivier (de IJssel) te Velp, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer] gedurende die autorit afwisselend en/of onophoudelijk, in elk geval meermalen, met kracht en/of met de vuist(en) slagen/klappen tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft/hebben gegeven en/of (meermalen) heeft/hebben bedreigd met de dood ("ik maak je kapot" en/of "ik maak je dood"),waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer] bij aankomst op die afgelegen plek te Velp (vervolgens) heeft/hebben bevolen, althans dwingend tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat deze uit die auto moest komen en/of waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer] met geschoeide voet en met kracht in de zij, althans tegen het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt en/of een of meermalen tegen het lichaam heeft/hebben geduwd en/of die [slachtoffer] diens jas en/of diens trui uit heeft laten trekken (terwijl de temperatuur rondom het vriespunt schommelde) en/of die [slachtoffer] heeft/hebben belet zich te bewegen in een andere richting dan die van het water doordat verdachte en/of diens mededader(s) zich hadden gegroepeerd rondom die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] heeft/hebben achtervolgd/achterna is/zijn gerend, toen deze trachtte weg te vluchten uit de door verdachte en/of verdachtes mededader(s) gecreëerde dreigende situatie waardoor/waarna die [slachtoffer] in het koude (ongeveer 5,7 graden Celsius) rivierwater is gesprongen en de rivier is overgezwommen, en/of die [slachtoffer] (vervolgens) in hulpeloze toestand heeft/hebben achtergelaten, terwijl dit feit de dood tengevolge heeft gehad; meer subsidiair: hij in of omstreeks de avond/nacht van 21 op 22 februari 2004 te Velp, gemeente Rheden, en/of te Arnhem en/of te Lathum, gemeente Angerlo, althans in het arrondissement Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig [slachtoffer] heeft/hebben meegevoerd vanuit de stad Arnhem, in een auto, naar een afgelegen donkere plek bij een rivier (de IJssel) te Velp, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer] gedurende die autorit afwisselend en/of onophoudelijk, in elk geval meermalen, met kracht en/of met de vuist(en) slagen/klappen tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft/hebben gegeven en/of (meermalen) heeft/hebben bedreigd met de dood ("ik maak je kapot" en/of "ik maak je dood"), waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer] bij aankomst op die afgelegen plek te Velp (vervolgens) heeft/hebben bevolen, althans dwingend tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat deze uit die auto moest komen en/of waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer] met geschoeide voet en met kracht in de zij, althans tegen het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt en/of een of meermalen tegen het lichaam heeft/hebben geduwd en/of die [slachtoffer] diens jas en/of diens trui uit heeft laten trekken (terwijl de temperatuur rondom het vriespunt schommelde) en/of die [slachtoffer] heeft/hebben belet zich te bewegen in een andere richting dan die van het water doordat verdachte en/of diens mededader(s) zich hadden gegroepeerd rondom die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] heeft/hebben achtervolgd/achterna is/zijn gerend, toen deze trachtte weg te vluchten uit de door verdachte en/of verdachtes mededader(s) gecreëerde dreigende situatie waardoor/waarna die [slachtoffer] in het koude (ongeveer 5,7 graden Celsius) rivierwater is gesprongen en de rivier is overgezwommen, en/of die [slachtoffer] (vervolgens) in hulpeloze toestand heeft/hebben achtergelaten, waardoor het aan zijn/hun schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] aan de gevolgen daarvan is overleden; 2. hij in of omstreeks de avond/nacht van 21 op 22 februari 2004 te Velp, gemeente Rheden, en/of te Arnhem en/of te Lathum, gemeente Angerlo, althans in het arrondissement Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer] heeft/hebben meegevoerd vanuit de stad Arnhem, in een auto, naar een afgelegen donkere plek bij een rivier te Velp, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer] gedurende die autorit (meermalen) heeft/hebben bedreigd met de woorden "ik maak je kapot" en/of "ik maak je dood" en/of "nou moet ik je weer slaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; 3. hij in of omstreeks de avond/nacht van 21 op 22 februari 2004 te Velp, gemeente Rheden, en/of te Arnhem en/of te Lathum, gemeente Angerlo, althans in het arrondissement Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van diens jas (waarin zich ondermeer een telefoon bevond) en/of diens trui, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] voornoemd, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer] heeft/hebben meegevoerd vanuit de stad Arnhem, in een auto, naar een afgelegen donkere plek bij een rivier (de IJssel) te Velp, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer] gedurende die autorit afwisselend en/of onophoudelijk, in elk geval meermalen, met kracht en/of met de vuist(en) slagen/klappen tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft/hebben gegeven en/of (meermalen) heeft/hebben bedreigd met de dood ("ik maak je kapot" en/of "ik maak je dood"),waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer] bij aankomst op die afgelegen plek te Velp (vervolgens) heeft/hebben bevolen, althans dwingend tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat deze uit die auto moest komen en/of waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer] met geschoeide voet en met kracht in de zij, althans tegen het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt en/of een of meermalen tegen het lichaam heeft/hebben geduwd en/of die [slachtoffer] diens jas en/of diens trui uit heeft laten trekken (terwijl de temperatuur rondom het vriespunt schommelde) en/of die [slachtoffer] heeft/hebben belet zich te bewegen in een andere richting dan die van het water doordat verdachte en/of diens mededader(s) zich hadden gegroepeerd rondom die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] heeft/hebben achtervolgd/achterna is/zijn gerend, toen deze trachtte weg te vluchten uit de door verdachte en/of verdachtes mededader(s) gecreëerde dreigende situatie waardoor/waarna die [slachtoffer] in het koude (ongeveer 5,7 graden Celsius) rivierwater is gesprongen en de rivier is overgezwommen, en/of die [slachtoffer] (vervolgens) in hulpeloze toestand heeft/hebben achtergelaten, terwijl dit feit de dood ten gevolge heeft gehad; parketnummer 05/096106-04: hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2004 t/m april 2004 te Arnhem en/of te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) ander(en), genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], door geweld of één of meer andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of bedreiging met één of meer andere feitelijkheden heeft gedwongen of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding tot prostitutie heeft gebracht, in elk geval onder voornoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die ander(en) daardoor in de prostitutie zou(den) belanden, bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of bedreiging met die andere feitelijkhe(i)d(en), althans bovenomschreven misbruik hieruit dat -zakelijk weergegeven- - verdachte en/of verdachtes mededader(s) zich ten overstaan van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] heeft/hebben voorgedaan als was/waren hij/zij (een/de) vriend(en) van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of - verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) dat die [slachtoffer 2] voornoemd lijdt aan een psychische stoornis, althans (zeer) gemakkelijk te beïnvloeden is en/of - verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer 2] voornoemd en/of die [slachtoffer 3] voornoemd onderdak heeft/hebben verschaft en/of aan die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] geld heeft/hebben gegeven en/of - verdachte en/of verdachtes mededader(s) zich ten overstaan van die [slachtoffer 2] voornoemd en/of die [slachtoffer 3] voornoemd (zeer) agressief heeft/hebben gedragen (schreeuwen en/of dreigend spreken dat zij, [slachtoffer 3] voor verdachte en/of verdachtes mededader(s) in de prostitutie moest werken of anders moest oprotten omdat verdachte en/of verdachtes mededader(s) veel voor haar, [slachtoffer 3] had(den) gedaan en/of dat het tijd werd dat zij, [slachtoffer 3] daar iets voor terug zou/moest doen) en/of - verdachte en/of verdachtes mededader(s) de huissleutel(s) van [slachtoffer 2] woning van die [slachtoffer 2] heeft/hebben afgenomen en/of die [slachtoffer 2] voornoemd heeft/hebben opgesloten in haar, [slachtoffer 2] eigen woning, althans haar heeft/hebben belet die woning te verlaten wanneer zij dat wilde en/of - verdachte en/of verdachtes mededader(s) een of meermalen (onrechtmatig) (een) geldbedrag(en) van de bankrekening van die [slachtoffer 2] heeft/hebben afgehaald zodat die [slachtoffer 2] (bijna) geen geld tot haar (directe) beschikking had, en/of bestaande die handeling(en) hieruit dat - verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben gebracht/vervoerd naar (een) plaats(en) waar prostitutie werd bedreven en/of - verdachte en/of verdachtes mededader(s) (gedurende de werktijd) in de directe omgeving van die Van zetten en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben gewacht op die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] na werktijd heeft/hebben opgehaald en/of - verdachte en/of verdachtes mededader(s) een of meer mannen/jongens heeft/hebben meegenomen naar de woning van die [slachtoffer 2] waarmee die [slachtoffer 2] seks had om aldus het vak van prostitue te leren en/of - verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] instructies en/of opdrachten heeft/hebben gegeven hoe te handelen en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] in contact heeft/hebben gebracht met een of meer (andere) prostitues om haar/hen te instrueren - verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 2] geld heeft/hebben gegeven om een kamer te huren alwaar zij als prostitue kon(den)/moest(en) werken en/of - verdachte en/of verdachtes mededader(s) lingerie voor die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben gekocht en/of - verdachte en/of verdachtes mededader(S) die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben bewogen, althans ertoe heeft/hebben gebracht (een (groot) deel van) haar/hun verdiensten uit de prostitutie aan hem/hen, verdachte en/of diens mededader(s) af te staan; parketnummer 05/050164-04: hij op of omstreeks 11 februari 2004 te Arnhem, op de openbare weg de Zijpendaalseweg en/of de Vogelkerslaan, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van circa 300 euro, in elk geval enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met voormeld oogmerk die [slachtoffer 4] in een auto heeft meegenomen naar de Zijpendaalseweg en/of (vervolgens) die [slachtoffer 4] een kopstoot heeft gegeven en/of die [slachtoffer 4] met zijn hoofd tegen een ruit van die auto heeft geslagen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 4] naar diens woning aan de [adres] heeft gevoerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt: hij op of omstreeks 11 februari 2004 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 4]) een kopstoot heeft gegeven en/of met zijn hoofd tegen een ruit van een auto heeft geslagen en/of geduwd, waardoor voornoemde [slachtoffer 4] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; 1a. De vordering na voorwaardelijke veroordeling Bij de stukken bevindt zich een vordering na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 05/095108-01). 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is laatstelijk op 26 januari 2005 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. W.H. Jonkers, advocaat te Utrecht. Ter terechtzitting van 29 september 2004 zijn de zaken van de officier van justitie in het arron-dissement Arnhem, onder bovenstaande parketnummers bij afzonderlijke dagvaardingen aanhangig gemaakt, gevoegd. Als benadeelde partij heeft zich ter zake van parketnummer 05/090211-04, feit 1, schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen: mw. [slachtoffer 1], wonende [adres]. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het bij parketnummer 05/090211-04 onder 1 primair, onder 2 en onder 3, het bij parketnummer 05/096106-04 en het bij parketnummer 05/050164-04 primair ten tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht. Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van één (1) jaar gevangenisstraf die door de rechtbank Arnhem op 6 februari 2002 voorwaardelijk is opgelegd. De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 3.186,19 wordt toegewezen en dat er een schadever-goedingsmaat-regel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opge-legd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 dagen hechte-nis. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 3. De beslissing inzake het bewijs Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij parketnummer 05/090211-04 onder 2 is tenlastege-legd en zal hem daarvan vrij-spreken. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij parketnummer 05/090211-04 onder 1 primair en onder 3, het bij parketnummer 05/096106-04 en bij parketnummer 05/050164-04 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: parketnummer 05/090211-04 1. hij in de avond/nacht van 21 op 22 februari 2004 te Velp, gemeente Rheden, ente Arnhem en te Lathum, gemeente Angerlo, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door opzettelijk een dreigende situatie te creëren, hierin bestaande dat verdachte en verdachtes mededaders opzettelijk die [slachtoffer] hebben meegevoerd vanuit de stad Arnhem, in een auto, naar een afgelegen donkere plek bij een rivier (de IJssel) te Velp, terwijl verdachtes mededader die [slachtoffer] gedurende die autorit meermalen, met kracht slagen/klappen tegen het hoofd en/of in het gezicht heeftgegeven en heeft bedreigd met de dood ("ik maak je dood"), waarna verdachtes mededader die [slachtoffer] bij aankomst op die afgelegen plek te Velp heeft bevolen dat deze uit die auto moest komen en waarna verdachtes mededader die [slachtoffer] met geschoeide voet en met kracht in de zij heeft geschopt en/of tegen het lichaam heeft geduwd en die [slachtoffer] diens jas uit heeft laten trekken (terwijl de temperatuur rondom het vriespunt schommelde) en verdachte en twee van zijn mededaders die [slachtoffer] hebben achtervolgd/achterna zijn gerend, toen deze trachtte weg te vluchten uit de door verdachte en verdachtes mededaders gecreëerde dreigende situatie waardoor die [slachtoffer] in het koude (ongeveer 5,7 graden Celsius) rivierwater is gesprongen en de rivier is overgezwommen, en verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer] vervolgens in hulpeloze toestand hebben achtergelaten, door welk handelen en nalaten voornoemde persoon is overleden; 3. hij in de avond/nacht van 21 op 22 februari 2004 te Velp, gemeente Rheden, en/of te Arnhem tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van diens jas (waarin zich ondermeer een telefoon bevond) toebehorende aan die [slachtoffer] voornoemd, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en verdachtes mededaders opzettelijk die [slachtoffer] hebben meegevoerd vanuit de stad Arnhem, in een auto, naar een afgelegen donkere plek bij een rivier (de IJssel) te Velp, terwijl verdachtes mededader die [slachtoffer] gedurende die met slagen/klappen tegen het hoofd en/of in het gezicht heeftgegeven en heeft bedreigd met de dood ("ik maak je dood"), waarna verdachtes mededader die [slachtoffer] bij aankomst op die afgelegen plek te Velp heeft bevolen dat deze uit die auto moest komen en waarna verdachtes mededader die [slachtoffer] met geschoeide voet en met kracht in de zij, heeft geschopt en/of tegen het lichaam heeft geduwd en die [slachtoffer] diens jas uit heeft laten trekken; parketnummer 05/096106-04: 1. hij in de periode van januari 2004 t/m april 2004 te Arnhem en te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander anderen, genaamd [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], door feitelijkheden heeft gedwongen en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht tot prostitutie heeft gebracht, bestaande die andere feitelijkheden en/of bovenomschreven misbruik hieruit dat -zakelijk weergegeven- - verdachte en verdachtes mededader zich ten overstaan van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] hebben voorgedaan als waren zij vrienden van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en - verdachte en verdachtes mededader wisten dat die [slachtoffer 2] voornoemd lijdt aan een psychische stoornis, althans (zeer) gemakkelijk te beïnvloeden is en - verdachte die [slachtoffer 3] voornoemd onderdak heeft verschaft en/of verdachte en of zijn mededader aan die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] geld heeft/hebben gegeven en - verdachtes mededader zich ten overstaan van die die [slachtoffer 3] voornoemd (zeer) agressief heeft gedragen (schreeuwen en/of dreigend spreken dat zij, [slachtoffer 3] voor verdachte en/of verdachtes mededader in de prostitutie moest werken of anders moest oprotten omdat verdachtes mededader veel voor haar, [slachtoffer 3] had gedaan en dat het tijd werd dat zij, [slachtoffer 3] daar iets voor terug zou doen) en bestaande die handeling hieruit dat - verdachte en verdachtes mededader die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 2] hebben vervoerd naar plaats waar prostitutie werd bedreven en - verdachte en/of verdachtes mededader gedurende de werktijd in de directe omgeving van die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben gewacht op die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en - verdachte die [slachtoffer 3] in contact heeft gebracht met een andere prostituee om haar te instrueren en - verdachte die [slachtoffer 3] geld heeft gegeven om een kamer te huren alwaar zij als prostitue kon werken en - verdachte en verdachtes mededader lingerie voor die [slachtoffer 3] hebben gekocht en - verdachte en verdachtes mededader die Van ertoe hebben gebracht een deel van haar verdiensten uit de prostitutie aan hen, verdachte en diens mededader af te staan; parketnummer 05/050164-04 1. hij op 11 februari 2004 te Arnhem, op de openbare weg de Zijpendaalseweg en de Vogelkerslaan, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 4] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van circa 300 euro, toebehorende aan [slachtoffer 4], met voormeld oogmerk die [slachtoffer 4] in een auto heeft meegenomen naar de Zijpendaalseweg en vervolgens die [slachtoffer 4] een kopstoot heeft gegeven en vervolgens die [slachtoffer 4] naar diens woning aan de [adres] heeft gevoerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Ten aanzien van het bij parketnummer 05/090211-04 onder 1 bewezenverklaarde, overweegt de rechtbank als volgt: DE DOODSOORZAAK De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] is overleden door onderkoeling. Weliswaar is deze doodsoorzaak niet als zodanig aangetoond door de pathologen , maar te dien aanzien geldt dat volgens de deskundigen onderkoeling postmortaal medisch niet, althans lang niet altijd, eenduidig als doodsoorzaak is vast te stellen . Indien de omstandigheden en de aangetroffen symptomen daarbij passen, kan men wel tot onderkoeling als doodsoorzaak concluderen door alle andere mogelijke doodsoorzaken uit te sluiten. Deze conclusie is in dit geval juridisch gerechtvaardigd. Bij het uitgebreide pathologische onderzoek aan het lichaam van deze jonge man, het toxicologisch onderzoek en het cardiologische onderzoek aan partikels van het hart zijn geen aanwijzingen voor een andere doodsoorzaak gevonden en ook de feiten geven geen aanleiding om enige andere doodsoorzaak aannemelijk te achten. Integendeel, alle feiten en omstandigheden wijzen op overlijden door onderkoeling. [slachtoffer] is immers midden in de winter in de nacht van 21 op 22 februari 2004 tussen 22.11 en 23.10 uur bij een buitentemperatuur van iets boven de 0? C gekleed in een spijkerbroek en een T-shirt te water geraakt in een rivier met een watertemperatuur van ongeveer 5,7? C en hij moet tussen de 2 en 15 minuten in dat koude water hebben gezwommen om de overkant te bereiken, alwaar zijn lijk is aangetroffen . Aangezien zijn lijk aan die overkant op enige afstand van het water is aangetroffen, moet [slachtoffer] daar, mede gezien ook de modder onder zijn zolen, hebben gelopen. Hoe lang dat is geweest en welke afstand hij daarbij heeft afgelegd, is niet bekend geworden, mede omdat niet kan worden vastgesteld op welke plaats [slachtoffer] op de oever is gekropen. Feit is dat zijn lijk meer dan anderhalf etmaal later is aangetroffen, verstrikt in het prikkeldraad van de afrastering van een weiland en onder de krassen. In die tussentijd varieerde de luchttemperatuur van -4,7 tot +5,8? C. De thermofysiologische deskundigen van TNO Technische Menskunde hebben op overtuigende wijze gerapporteerd dat bij die temperaturen geen mens die tijdsspanne van anderhalf etmaal overleeft. Na het uit het water komen heeft in een zogenaamde fysiologische afterdrop een sterke daling van de kerntemperatuur plaats doordat het koude bloed uit de weefsels in de circulatie komt en het hart sterk afkoelt. In combinatie met de voortdurende verdamping van vocht uit de kleding daalt, ondanks rillen, de kerntemperatuur daarna geleidelijker totdat na maximaal ongeveer een uur een kerntemperatuur van 34? C is bereikt, waarbij een fase van verwarring en desoriëntatie begint in te treden. De motorische vaardigheden zijn dan minimaal; lopen gaat nog maar uitermate moeizaam. Al eerder was de fijne motoriek vrijwel onmogelijk geworden en was het gevoel op de huid zeer sterk verminderd. [slachtoffer] is vermoedelijk in die toestand van verwarring en desoriëntatie verstrikt geraakt in dat prikkeldraad en hij was blijkbaar onvoldoende bij zinnen en fysiek bij machte om zich daaruit los te maken en verder te gaan. Vervolgens is hij, vastliggend aan dat prikkeldraad, verder afgekoeld en bewusteloos geraakt. Na ongeveer 6 tot 8 uren moet zijn lichaam zijn afgekoeld tot een temperatuur beneden de 25? C onder welke temperatuur de kans op overleving gering is en niet lang daarna moet [slachtoffer] zijn overleden door hartfalen en/of zuurstoftekort in de vitale weefsels. Indien [slachtoffer] tijdig zou zijn gevonden, had hij nog opgewarmd en gereanimeerd kunnen worden, maar dat is niet gebeurd. DE TOEDRACHT EN HET CAUSALE VERBAND De rechtbank acht bewezen dat [slachtoffer] door toedoen van de verdachte en zijn mededaders is terechtgekomen in deze levensbedreigende situatie, waarin hij onderkoeld is geraakt en vervolgens is overleden, en dat dit gevolg redelijkerwijs kan worden toegerekend aan hun handelen c.q. nalaten. [slachtoffer] is laat in de avond door verdachte en zijn mededaders in een auto meegevoerd naar de afgelegen Veerweg te Velp langs de IJssel . Het was daar op dat moment “pikkedonker” . Onderweg in de auto werd [slachtoffer], terwijl hij op de achterbank zat ingeklemd tussen [mededader 1] en [mededader 2], meermalen en tot bloedens toe door [mededader 1] in het gezicht geslagen . Daarbij werd hij door [mededader 1] ook verbaal bedreigd, onder meer met de dood . [mededader 1] en/of [verdachte] zeiden tegen [mededader 3], die de auto bestuurde en reed als een wildeman, dat hij naar een plek moest rijden waar het rustig was . Toen zij op de Veerweg reden, merkte [mededader 1] nog op dat het daar een mooie stille plek was en vroeg [verdachte] aan [slachtoffer] of hij kon zwemmen . Vervolgens werd de auto op die verlaten Veerweg tot stilstand gebracht en schreeuwde [mededader 1] tegen [slachtoffer] dat hij moest uitstappen . [mededader 1] ging dreigend voor hem staan, schopte [slachtoffer] en/of duwde hem en beval hem om zijn jas uit te doen . Intussen liep [mededader 3], opgefokt, langs hem heen en ging vlak achter [slachtoffer] staan, terwijl [mededader 1] en [verdachte] vlak vóór hem stonden en [mededader 2] ook was uitgestapt en zich derhalve op enkele meters afstand bevond . Opeens rende [slachtoffer] weg, maar onmiddellijk werd hij achterna gezeten door [mededader 1] en [mededader 3], terwijl [verdachte] volgde . [slachtoffer] zwenkte af en dook de rivier in, waarbij hij eerst met een klap terechtkwam op een krib en vervolgens het koude water inging en weg zwom . Terwijl hij daar zwom gooiden [mededader 1] en [mededader 3] nog met stenen en stokken naar hem . [mededader 1] en [mededader 3] schreeuwden wel dat hij terug moest komen, maar niet alsof zij bezorgd waren, maar omdat zij hem nog steeds te pakken wilden nemen . Volgens de rechtbank moet het gebeuren in de auto, op de Veerweg en langs de waterkant zeer bedreigend op [slachtoffer] zijn overgekomen. Dat volgt uit zijn wanhopige vlucht, waarbij hij in die ijskoude nacht op die verlaten plaats, ver van de bewoonde wereld, het ijskoude water indook en naar de overkant zwom, waar het even donker was en waar volgens een of meer van de verdachten en waarschijnlijk ook bij weten van [slachtoffer] alleen maar weiland was en dus geen hulp voorhanden. Weliswaar stond daar een eenzame boerderij, maar geen van de verdachten heeft verklaard dat dat huis op dat moment vanaf de Velpse kant zichtbaar was en er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat [slachtoffer] dat huis wel heeft gezien toen hij in het water dook. Bij het toxicologisch onderzoek en ook overigens zijn geen aanwijzingen gevonden voor recent gebruik van relevante hoeveelheden drugs of alcohol, dan wel een andere reden voor onbezonnenheid. Derhalve moet worden aangenomen dat [slachtoffer] weliswaar in paniek, maar toch bewust in het water is gedoken en van de verdachten is weggezwommen naar de donkere overkant. In het water moet [slachtoffer] hebben gevoeld hoe koud het was en zich hebben gerealiseerd hoe gevaarlijk dat was . Desondanks heeft hij het niet aangedurfd om terug naar de kant te gaan, maar is hij naar de overkant gezwommen waar hij later door onderkoeling is bezweken. De enige plausibele verklaring voor zijn wanhopige vlucht is dat [slachtoffer] in de gedragingen van de verdachte en zijn mededaders goede redenen zag om te vrezen dat zij hem ernstig geweld zouden aandoen. Daarmee is het causaal verband tussen die gedragingen en die vlucht gegeven. Weliswaar heeft [slachtoffer] op dat moment kunnen ontkomen aan de verdachten, maar hij is daarna overleden door onderkoeling, omdat hij niet tijdig hulp heeft gevonden. Gezien de situatie ter plaatse en de door de thermofysioloog beschreven fysieke toestand, had [slachtoffer] niet op eigen kracht naar huis kunnen lopen. Hij had dus hulp nodig en hulp was nauwelijks voorhanden op die afgelegen plaats. Het verstoken blijven van tijdige hulp in een situatie waarin die hulp onontbeerlijk was, is de volgende en misschien wel meest relevante schakel in de causale keten. In de tenlastelegging wordt dit ook aan de verdachte en zijn mededaders verweten: zij hebben [slachtoffer] in hulpeloze toestand achtergelaten. Verdachte en zijn mededaders zijn immers nadat zij [slachtoffer] hadden zien wegzwemmen, met medeneming van zijn droge kleren, in hun auto gestapt en teruggereden naar Arnhem zonder verder naar [slachtoffer] te zoeken en zonder alarm te slaan, terwijl zij de enigen waren die wisten in welke levensbedreigende situatie [slachtoffer] zich bevond. Zijn dood dient daarom in redelijkheid te worden toegerekend aan hun verzuim om hulp te bieden. Dat achteraf is gebleken dat in de nabijheid van het aangetroffen lichaam van [slachtoffer] een woning stond, welke woning [slachtoffer] niet heeft weten te bereiken, doet daaraan niet af. De twee schakels in de causale keten, die in samenhang moeten worden gezien en die aan de handelingen c.q. het nalaten van de verdachte en zijn mededaders moeten worden toegerekend, zijn derhalve dat [slachtoffer] eerst door hun actief handelen (geweld en bedreiging in groepsverband, achtervolging op de vlucht en dreigend gooien met stenen en stokken) zich gedwongen heeft gezien om in het koude water te springen en de rivier over te zwemmen en dat [slachtoffer] vervolgens, terwijl hij door hun toedoen in een levensbedreigende situatie was terecht gekomen, door hun nalaten (niet zoeken, geen alarm slaan) niet de nodige hulp heeft gekregen en is overleden. HET OPZET Met dit causaal verband is echter nog niet gegeven dat de verdachte en zijn mededaders het opzet hebben gehad dat [slachtoffer] dood zou gaan. Daarvoor moet worden onderzocht waarvan zij zich bewust zijn geweest en wat zij hebben gewild. Te dien aanzien overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank wil aannemen dat de verdachte en zijn mededaders het een en het ander niet tevoren hebben beraamd en dat zij niet bij voorbaat uit waren op zijn dood. Moord is ook niet tenlastegelegd. Maar de rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte en zijn mededaders het een en het ander opzettelijk hebben gedaan c.q. nagelaten in de vorm van zogenaamd voorwaardelijk opzet. De verdachten hebben [slachtoffer] dan wel niet in het water geduwd, maar zij hebben wel zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] het door een van hen gepleegde geweld en de door hen tezamen gecreëerde bedreigende situatie zou proberen te ontvluchten door in het water te springen en van hen weg te zwemmen. Nog in de auto was al geopperd of hij wel kon zwemmen en eenmaal buiten kon [slachtoffer] geen kant meer op, alleen naar het water . Over de Veerweg terug vluchten of door de uiterwaarden richting de snelweg, had niet veel zin, omdat zijn achtervolgers met hun vieren waren en bovendien gemotoriseerd. En ook al zou dat anders zijn, dan zou dat in deze omstandigheden toch voor hun risico zijn gebleven, in die zin dat zij bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard, dat [slachtoffer] een onverstandige vluchtroute zou kiezen. Ook het nalaten om hulp te bieden, moet als opzettelijk worden aangemerkt. Ook hier oordeelt de rechtbank dat de verdachte en zijn mededaders, wetende dat [slachtoffer] -als hij de kant al zou halen- zich in een direct levensbedreigende situatie bevond, zich willens en wetens hebben blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou overlijden indien hij geen hulp zou krijgen. Dat de verdachte en zijn mededaders zich realiseerden hoe gevaarlijk het was om bij die temperaturen in het water te springen, volgt uit het feit dat zij [slachtoffer] toen voor gek hebben verklaard . Toen de verdachten [slachtoffer] voor het laatst zagen, zwom hij in de rivier en was hij nog in leven. Daarna raakten zij hem kwijt. Zij hebben nog naar hem geroepen, onder meer dat zij weg zouden gaan. Hieruit volgt dat zij, toen zij wegreden, dachten dat hij wellicht nog in leven was. Zij hebben echter [slachtoffer]’s droge jas en trui meegenomen, waarbij zij zich, zoals ieder ander mens onder die omstandigheden, hadden moeten beseffen dat hij die kleding in die koude hard nodig zou hebben indien hij aan de kant zou komen. In de auto op de terugweg is tussen hen nog besproken dat [slachtoffer] misschien nog leefde . Desondanks heeft geen van vieren, desnoods anoniem, de politie gebeld om hem te gaan zoeken, niet op de terugweg met een van de telefoontjes die zij bij zich hadden maar ook niet daarna, nadat zij uiteen waren gegaan. Ieder voor zich moeten de verdachte en zijn mededaders zich hebben gerealiseerd dat de kans aanmerkelijk was dat [slachtoffer] zou komen te overlijden wanneer hij geen hulp zou krijgen, en ieder voor zich hebben zij die kans bewust aanvaard en op de koop toe genomen. Zij hebben [slachtoffer] echter aan zijn lot overgelaten en zich ontdaan van het bewijsmateriaal dat in hun richting zou kunnen wijzen . IEDERS INDIVIDUEEL AANDEEL Het was [mededader 1], die het feitelijk geweld heeft gepleegd. De drie anderen hebben echter bijgedragen aan de bedreigende situatie, reeds door hun lijfelijke aanwezigheid en door [slachtoffer] niet in bescherming te nemen. [mededader 3] heeft voorts wezenlijk aan die bedreigende situatie bijgedragen door zijn agressieve rijstijl en door opgefokt langs [slachtoffer] te lopen en vlak achter hem te gaan staan, door [slachtoffer] op zijn vlucht te achtervolgen en door met stenen en stokken naar hem te gooien. Dat geldt ook voor [verdachte], die [mededader 3] naar die afgelegen plaats heeft gedirigeerd en die daar vóór [slachtoffer] ging staan en hem ook achtervolgde tot aan de waterkant. [mededader 2] had de geringste rol, maar voor hem geldt dat hij [slachtoffer], zijn ‘achterneef’, met geruststellende woorden heeft overgehaald om te komen, terwijl hij wist dat de kans groot was dat [slachtoffer] klappen zou krijgen . Het was ook [mededader 2], die de jas van [slachtoffer] heeft opgeraapt. Voor alle vier geldt dat zij ieder voor zich hebben nagelaten om [slachtoffer] na zijn ontsnapping te gaan zoeken en om alarm te slaan. WELK DELICT? Primair is aan de verdachte en zijn mededaders het misdrijf van art. 287 Sr. tenlastegelegd. De delictsomschrijving van deze strafbepaling luidt: “hij die opzettelijk een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan doodslag, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie”. In beginsel is dit een commissiedelict. Het ziet op een actief handelen, gericht op de dood van een ander. De eerste schakel in de causale keten betreft een actief handelen, de tweede een nalaten. In de jurisprudentie is aanvaard dat het delict ‘doodslag’ bij uitzondering ook kan worden begaan door een passief blijven waar handelen was geboden . Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich hier voor. De verdachte en zijn mededaders waren geen willekeurige getuigen van de doodsnood van [slachtoffer]. Hun verzuim om hulp te bieden valt niet te kwalificeren als de overtreding van art. 450 Sr , maar moet beschouwd worden in samenhang met het feit dat zij zelf door actief crimineel handelen -geweldpleging en bedreiging in groepsverband- het slachtoffer als het ware in de direct levensbedreigende situatie hebben gedreven. Dit levert het misdrijf van opzettelijke levensberoving op. Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: parketnummer 05/090211-04: feit 1 primair: medeplegen van doodslag; feit 3: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen; parketnummer 05/096106-04: Medeplegen van iemand door een feitelijkheid dwingen dan wel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen tot het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling; parketnummer 05/050164-04: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. Ten aanzien van parketnummer 05/090211-04, feit 1, is door de raadsman gesteld dat de laatste zin uit de tenlastelegging van dit feit zou zien op artikel 450 van het Wetboek van Strafrecht en dat, naar de rechtbank begrijpt, derhalve het gehele tenlastegelegde feit zou zien op dit artikel. De raadsman heeft daar vervolgens de conclusie aan verbonden dat er vrijspraak zou dienen te volgen. De rechtbank overweegt als volgt. De laatste zin van het bij parketnummer 05/090211-04 onder 1 tenlastegelegde moet worden beschouwd als een onderdeel van de beschrijving van de feitelijke gebeurtenissen en moet worden bezien in samenhang met hetgeen daaraan voorafgaand omtrent de feitelijke gebeurtenissen staat beschreven. Dat de gehele tenlastelegging ziet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht blijkt reeds uit het kwalificatieve deel van de tenlastelegging waarin de bestanddelen uit artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht genoemd staan. Hieruit volgt dat de tenlastelegging niet ziet op artikel 450 van het Wetboek van Strafrecht, maar op artikel 287 van dat wetboek. Ten aanzien van het bij parketnummer 05/096106-04 bewezenverklaarde, merkt de rechtbank het volgende op: De bewezenverklaring ziet op artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht. Hoewel in de bewezenverklaring de in dat artikel vermelde bestanddelen ‘het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling’ niet genoemd staan, is de rechtbank van oordeel dat de wel in de bewezenverklaring genoemde woorden ‘tot prostitutie heeft gebracht’ niet anders geïnterpreteerd kunnen worden dan ‘het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling’, zodat de rechtbank van oordeel is dat het bewezenverklaarde aldus gekwalificeerd kan worden. De feiten zijn strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Over verdachte is een multidisciplinaire rapportage opgemaakt door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater en drs. B.H. Boer, GZ-psycholoog/psychotherapeut, respectievelijk op 12 augustus 2004 en 13 augustus 2004. De deskundigen rapporteren daarin dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogen in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat verdachte hieraan ook ten tijde van het tenlastegelegde lijdende was. Door de deskundige kon echter niet worden vastgesteld of deze stoornis van invloed is geweest op de gedragskeuzes c.q. de gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Nu niet anderszins is gebleken of gesteld, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is. Er is ook anderszins geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: - het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 21 april 2004; - een multidisciplinaire rapportage betreffende verdachte, opgemaakt door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater en drs. B.H. Boer, GZ-psycholoog/psychotherapeut, opgemaakt op respectievelijk 12 augustus 2004 en 13 augustus 2004 ; - een briefrapportage betreffende verdachte, opgemaakt door S. Spijkers, psychiater FPD i.o. en B. Gotink, psychiater FPD, opgemaakt op 12 mei 2004; en - een voorlichtingsrapport van de (stichting) Reclassering Nederland, gedateerd 8 juli 2004, betreffende verdachte. De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft zich, in Arnhem, Velp en Lathum, in de avond/nacht van 21 op 22 februari 2004, samen met drie anderen, schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] en aan afpersing van die [slachtoffer]. Verdachte heeft voorts, samen met een ander, in de periode van januari 2004 tot en met april 2004 als zogenaamde loverboy in Arnhem en in Amsterdam twee meisjes tot prostitutie gebracht. Eén van deze meisjes was -zoals verdachte wist- lijdende aan een psychische stoornis, althans gemakkelijk te beïnvloeden. Ook heeft verdachte op 11 februari 2004 in Arnhem, samen met een ander, getracht een jongen, van wie hij geld tegoed had, af te persen door die jongen in een auto mee te nemen naar een rustige plek in de stad en hem daar een kopstoot te geven. Verdachte en zijn drie mededaders, te weten [mededader 1], [mededader 3] en [mededader 2], hebben in de avond van 21 februari 2004 in Arnhem het latere slachtoffer [slachtoffer] opgepikt met een door [mededader 3] bestuurde auto, omdat [mededader 1] geld en kleding van het slachtoffer tegoed had. [mededader 1] was kwaad op het slachtoffer en was opgefokt. Ook [mededader 3] was, om andere redenen, kwaad en opgefokt. In de auto nam het slachtoffer op de achterbank tussen [mededader 2] en [mededader 1] plaats. Verdachte zat voorin op de passagiersstoel. In de auto heeft [mededader 1] het slachtoffer tot bloedens toe geslagen en heeft hij het slachtoffer bedreigd terwijl [mededader 3] met grote snelheid en deels met aanwijzingen van verdachte naar een stille, donkere en afgelegen plek langs de IJssel in Velp reed. Even voordat het voertuig door [mededader 3] tot stilstand werd gebracht, vroeg verdachte aan het slachtoffer of hij kon zwemmen. Nadat de auto tot stilstand was gebracht, stapten verdachte en zijn mededaders uit de auto en moest ook het slachtoffer uitstappen. Het slachtoffer moest achter de auto gaan staan. [mededader 1] ging voor hem staan terwijl [mededader 3] vlak achter hem ging staan. Verdachte en [mededader 2] stonden op korte afstand achter [mededader 1]. Het slachtoffer werd door [mededader 1] in zijn zij geschopt en/of geduwd, en moest op bevel van [mededader 1] zijn jas uittrekken. De temperatuur schommelde op dat moment rond het vriespunt. Het slachtoffer vluchtte plotseling weg waarbij [mededader 1], [mededader 3] en verdachte achter het slachtoffer aangingen. Kennelijk om zich van zijn achtervolgers te ontdoen, is het slachtoffer de IJssel ingerend. [mededader 1] en [mededader 3] hebben stokken en stenen in het water gegooid. Verdachte heeft onder meer naar verdachte geroepen: “ Wat doe je nu, gek? Kom er uit.” Korte tijd later zijn verdachte en zijn mededaders, met meeneming van de jas en de mobiele telefoon van het slachtoffer, weer in de auto gestapt en weggereden. In de auto is er door verdachte en/of zijn mededaders nog geopperd dat het slachtoffer misschien nog in leven was en is er door verdachte voorgesteld om het alarmnummer te bellen. Hoewel verdachte en zijn mededaders zich ervan bewust waren dat het slachtoffer zich in een levensbedreigende situatie bevond, hebben zij toen en ook later niets ondernomen om het slachtoffer hulp te bieden. Zij zijn weggereden en hebben het slachtoffer in het koude water van de IJssel aan zijn lot overgelaten. Het slachtoffer is op 23 februari aan de andere zijde van de rivier, met zijn been verstrengeld in prikkeldraad, gevonden. Hij bleek te zijn overleden. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige delicten. De rechtbank neemt het verdachte niet alleen zeer kwalijk dat hij moedwillig heeft bijgedragen aan het creëren van een situatie die zo bedreigend was voor het slachtoffer [slachtoffer] dat deze daaraan trachtte te ontkomen door, in die koude en donkere februarinacht, de IJssel in te rennen. De rechtbank neemt het verdachte vooral ook kwalijk dat hij nadien, terwijl hij zich er van bewust was dat het slachtoffer zich in een levensbedreigende situatie bevond, geen enkele actie heeft ondernomen om het slachtoffer te redden. Verdachte heeft daarmee een grote onverschilligheid getoond ten opzichte van het leven van een ander. Ook ter terechtzitting heeft verdachte er geen blijk van gegeven inzicht te hebben in de ernst van zijn handelen én van zijn nalaten, nu hij de dood van [slachtoffer] heeft bestempeld als een ongeluk. Met hun daad hebben verdachte en zijn mededaders het slachtoffer diens meest waardevolle bezit -zijn leven- ontnomen en hebben zij onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en zijn mededaders de rechtsorde hevig geschokt hebben. Een delict als het onderhavige roept in de samenleving gevoelens van grote onveiligheid op, hetgeen ook in de straftoemeting tot uitdrukking moet komen. Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatie-register blijkt voorts dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten is veroor-deeld. Hoewel de rechtbank met de officier van justitie van oordeel is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur op zijn plaats is, komt de rechtbank, gezien de beduidend mindere rol van verdachte ten aanzien van de doodslag -in vergelijking met de rollen die de mededaders [mededader 1] en [mededader 3] vervulden- en gezien de geringere bewezenverklaring, tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie geëist. 6a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling Op grond van het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank de feitelijke grondslag van de vordering van de officier van justitie juist. Door de raadsman is aangevoerd dat zijn cliënt, gelet op zich in het dossier bevindende correspondentie tussen de reclassering en het parket, in de gerechtvaardigde veronderstelling verkeerde dat de proeftijd reeds geëindigd was en dat hij er op mocht vertrouwen dat geen tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf zou worden gevorderd. Door de officier van justitie is tenuitvoerlegging van de proeftijd gevorderd wegens overtreding van de algemene voorwaarde, verdachte zou zich voor het einde van de proeftijd zou hebben schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Uit het dossier is gebleken dat de proeftijd in de onderhavige zaak, conform de daarvoor geldende wettelijke bepalingen, enige tijd onderbroken is geweest in verband met detentie van verdachte en dat de proeftijd om die reden later dan twee jaren na aanvang is geëindigd. Daaraan doet niet af een afloopbericht van de reclassering waarin, kennelijk abusievelijk, van een onjuiste einddatum van de proeftijd melding wordt gemaakt. De rechtbank zal derhalve de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijke gevangenis-straf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de rechtbank Arnhem d.d. 6 februari 2002. 6a. De beoordeling van de civiele vorde-ring, alsmede de gevor-derde op-legging van de schadevergoedings-maat-regel De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vorde-ring, strekkende tot vergoeding van geleden schade. De verdachte heeft de vordering van de benadeelde weerspro-ken. De rechtbank acht de vordering - nu het tenlas-te-gelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd - toewijsbaar. De vordering zal dan ook worden toegewe-zen. Voor de toewijsbare delen van de vorderingen geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoe-dingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplich-ting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebe-drag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partijen. De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevor-derde door zijn mededaders is of wordt voldaan. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14g, 27, 36f, 45, 47, 57, 63, 250a, 287, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. 8. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Spreekt verdachte vrij van het bij parketnummer 05/090211-04 onder 2 tenlastegelegde feit. Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) jaren. Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht. De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]. Wijst de vordering van de benadeelde partij toe. - Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan mw. [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], te betalen € 3.186,19 (zegge drieduizend honderdenzesentachtig euro en negentien cent), met dien verstande dat indien en voorzover [mededader 1], [mededader 3] en/of [mededader 2] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover zal zijn gekweten . - Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Maatregel van schadevergoeding ad € 3.186,19, subsidiair 63 dagen hechtenis. - Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer mw. [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], te betalen € 3.186,19 (zegge drieduizend honderdenzesentachtig euro en negentien cent), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 63 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. - Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde of [mededader 1], [mededader 3] of [mededader 2] heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, het daarmee corresponderende gedeelte van de civielrechtelijke verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de of [mededader 1], [mededader 3] of [mededader 2] aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen. De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling. Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van één (1) jaar voorwaar-delijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Arnhem, d.d. 6 februari 2002, onder parketnummer 05/095108-01. Aldus gewezen door: mr. N.W. Huijgen, rechter, als voorzitter, mr. M.C.G.J. van Well, rechter, mr. M. Jansen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Post, griffier en mr. H.G. Eskes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 februari 2005.