Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS5645

Datum uitspraak2005-02-10
Datum gepubliceerd2005-02-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers004543-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

"Het medeplegen van produceren van synthetische drugs op grote schaal, dan wel het plegen van voorbereidingshandelingen daartoe."


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Parketnummer: 004543-03 1 Partijen. Onderzoek van de zaak. In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen: [verdachte], [geboortedatum, geboorteplaats], thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda, heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. Schönfeld, advocaat te Breda. 2 De tenlastelegging. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat 1. hij in of omstreeks de periode van 1 april 2004 tot en met 24 april 2004 te Rijsbergen, gemeente Zundert, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of MDA en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval een stof van lijst I; (Lokatie [plaats delict1]). art 2 ahf/ond B Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: een of meer perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 1 april 2004 tot en met 24 april 2004 te Rijsbergen, gemeente Zundert, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk hebben/heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig hebben/heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of MDA en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval een stof van lijst I, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 april 2004 tot en met 24 april 2004 te Rijsbergen, gemeente Zundert, in elk geval in het arondissement Breda, meermalen, althans eenmaal opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door (telkens) grondstoffen voor de productie van synthetische harddrugs (onder andere aceton en/of zoutzuur en/of methanol) te leveren en/of te vervoeren en/of voorhanden te hebben; (Lokatie [plaats delict1]). art 2 ahf/ond B Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij op 24 april 2004 te Tilburg, tesamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I synthetische harddrugs ,in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, - stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en) immers, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s); - grondstoffen voor de productie van synthetische harddrugs ( onder andere aceton en/of zoutzuur en/of methanol en/of PMK (piperonylmethylketon) en/of (mono)methylamine voorhanden gehad; (Lokatie [plaats delict2]) art 10a lid 1 ahf/sub 2 alinea Opiumwet 3. hij op 24 april 2004 te Zundert, tesamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (synthetische harddrugs),in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, - stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en) immers, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s); - grondstoffen voor de productie van synthetische harddrugs (onder andere aceton en/of zoutzuur en/of natriumboorhydride en/of methanol en/of BMK ) voorhanden gehad; (Lokatie [plaats delict3]) art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet 4. hij op een of meer tijdstipppen in de periode van 1 januari 2002 tot en met 23 april 2004 in het arrondissement Breda, tesamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken van een of meer middelen voorkomende op lijst I van de Opiumwet (synthetische harddrugs), voor te bereiden en/of te bevorderen - stoffen, voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en), immers, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) - grondstoffen voor de productie van synthetische drugs (onder andere aceton en/of zoutzuur en/of methanol) voorhanden gehad; art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet 3 De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Zij kan dus in haar vordering worden ontvangen. 6 Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7 De bewezenverklaring. 7.1 Vrijspraak en de gronden daarvoor. Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 en 3 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank, evenals de officier van justitie, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte op 24 april 2004 als mededader betrokken is geweest bij de voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet op de locatie [plaats delict2]. Uit het onderzoek komen weliswaar contacten met [medeverdachte1] naar voren, maar er zijn onvoldoende bewijzen voorhanden om verdachte als mededader aan te merken ten aanzien van de opslag aldaar van grondstoffen voor synthetische drugs. Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank eveneens dat niet kan worden bewezen dat verdachte op 24 april 2004 als mededader betrokken is geweest bij voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet op de locatie [plaats delict3]. Het observatieteam heeft waargenomen dat verdachte contacten onderhield met [B] (de huurder van de loods aan de [plaats delict3], waar stoffen voor de productie van synthetische drugs zijn aangetroffen). De auto van verdachte is ook tweemaal waargenomen in de nabijheid van die loods aan de [plaats delict3] De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte in België grote hoeveelheden aceton en methanol heeft aangekocht. De rechtbank is echter niet gebleken dat hij deze stoffen, alsmede de overige in de tenlastelegging onder 3 genoemde stoffen op 24 april 2004 (samen met een ander of anderen) voorhanden heeft gehad in verband met de opslag in de loods aan de [plaats delict3]. 7.2 Hetgeen bewezen is. Door het onderzoek ter terechtzitting is evenwel naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 1. in de periode van 1 april 2004 tot en met 24 april 2004 te Rijsbergen, gemeente Zundert, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verwerkt een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; 4. in de periode van 1 januari 2002 tot en met 23 april 2004 in het arrondissement Breda, tesamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken van een of meer middelen voorkomende op lijst I van de Opiumwet (synthetische harddrugs), voor te bereiden en/of te bevorderen - stoffen, voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en diens mededader wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten, immers, hebbende verdachte en verdachtes mededader - grondstoffen voor de productie van synthetische drugs (aceton en methanol) voorhanden gehad; Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8 Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. 8.1 De bewijsmiddelen. 8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs. Verdachte heeft over de bewezen feiten een zeer summiere verklaring afgelegd. Kort gezegd houdt deze verklaring in, dat een onbekend persoon hem een aantal keren gevraagd heeft chemicaliën te kopen, aceton en methanol, en dat hij deze heeft gekocht in België, omdat deze stoffen daar goedkoper en legaal verkrijgbaar waren. Verdachte heeft verklaard dat hij de stoffen in België en misschien ook een keer in Nederland weer heeft afgeleverd en voorts dat de locatie aan de Ettenseweg te Rijsbergen hem niets zegt. Voor het overige heeft verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht. De rechtbank is uit het onderzoek ter terechtzitting het volgende gebleken. Nadat er aanwijzingen tegen verdachte bestonden dat hij gehandeld zou hebben in BMK en PMK en andere grondstoffen voor de vervaardiging van amfetamine en/of XTC heeft de officier van justitie bijzondere opsporingsmethoden ingezet om hiernaar nader onderzoek te doen. Er zijn video-camera’s bij de woning van verdachte geplaatst en verdachte is door een observatieteam gevolgd. De resultaten van dit opsporingsonderzoek tonen aan dat verdachte vanaf 2002 in België methanol en aceton heeft aangekocht; in grote hoeveelheden en in toenemende mate in de maand april 2004. Tijdens het opsporingsonderzoek is komen vast te staan dat er, nadat er aankopen van chemicaliën in België werden gedaan, uitgeladen werd aan de [plaats delict1]. Op die plaats is tijdens een doorzoeking op 24 april 2004 een XTC-laboratorium aangetroffen. De rechtbank stelt vast dat verdachte samenwerkte met degenen die op voormeld adres regelmatig aanwezig waren voor de productie van de synthetische drugs. Zij leidt deze samenwerking uit het volgende af. Uit de verklaring van [medeverdachte2] en uit observaties is onder meer gebleken dat op 23 april 2004 een busje met twee personen (de medeverdachten [medeverdachte2] en [medeverdachte3]) vanaf de locatie aan de [plaats delict1] vertrok richting België en onderweg door verdachte in zijn auto werd opgewacht en door hem werd voorgereden naar een parkeerplaats aan een meubelboulevard in Wuustwezel. Verdachte parkeerde daar zijn auto en nam de bus over, terwijl [medeverdachte2] en [medeverdachte3] bleven wachten tot verdachte weer met de bus terugkwam. Het observatieteam heeft vastgesteld dat verdachte vervolgens bouwmarkt Goetstouwers te Wuustwezel bezocht. Er werd gezien dat verdachte daar tientallen jerrycans in de bus laadde. Volgens de verklaring van [getuige] was verdachte degene, die hij herkende als de persoon die steeds grotere hoeveelheden methanol kocht. Als hij kwam kocht hij de gehele voorraad methanol op. Op 9 april 2004 kocht verdachte, aldus deze getuige, 216 bidons van 5 liter methanol. Verdachte haalde deze bestelling gespreid over april op. Op 23 april 2004 heeft hij volgens deze getuige eveneens bidons opgehaald. Toen verdachte terugkwam met de bus op de parkeerplaats aan de meubelboulevard in Wuustwezel hebben [medeverdachte2] en [medeverdachte3] de bus weer van verdachte overgenomen, waarna verdachte hen heeft voorgereden richting Rijsbergen. In de Bavostraat in Rijsbergen is verdachte zelfs nog uitgestapt om hun een omweg, althans een niet voor de hand liggende weg, aan te wijzen richting de boerderij aan de [plaats delict1]. Verdachte is vervolgens een andere richting opgegaan. [medeverdachte2] heeft verklaard dat in de bus twee grote dozen stonden. Bij het uitladen aan de [plaats delict1] hoorde hij de inhoud klotsen. Uit observaties is gebleken dat verdachte met de bus later die dag nog een rit naar Belgie heeft gemaakt. Het NFI heeft vastgesteld dat een zuigmonster dat genomen is uit de bus MDMA, N-ethyl-MDA en PMK bevatte en een zuigmonster dat genomen is uit de Volkswagen Golf van verdachte MDMA en amfetamine bevatte. Bij de fouillering van verdachte werd in zijn broek een briefje met notities van chemicaliën aangetroffen die gebruikt worden bij de methode, zoals werd gehanteerd bij de productie aan de [plaats delict1]. Medeverdachte [medeverdachte4] heeft verklaard dat hij werkzaamheden verrichtte in het laboratorium. Met [medeverdachte4] stond verdachte ook in verbinding. [medeverdachte4] is gesignaleerd bij de woning van verdachte aan de [woonplaats]. Verdachte is toen voor een busje uit gereden, terwijl [medeverdachte4] (aldus zijn verklaring bij de politie) als bescherming meeging. [medeverdachte4] heeft verklaard tweemaal als bescherming te zijn meegegaan op verzoek van medeverdachte [medeverdachte3]. Voorts is uit de observaties ook gebleken van contacten tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte5] Bij de doorzoeking aan de [plaats delict1] is op 24 april 2004 een groot productielaboratorium voor synthetische drugs aangetroffen. De huur van de boerderij aan de Ettenseweg is ingegaan op 1 april 2004. Juist vanaf deze periode hebben de aankopen van chemicaliën in toenemende mate plaatsgevonden. Het had op de weg van verdachte gelegen een redelijke verklaring te geven voor voornoemde bijzondere omstandigheden. Verdachte heeft ervoor gekozen geen nadere uitleg te geven. De rechtbank kan het handelen van verdachte dan ook niet anders duiden dan als dat van een medepleger van het onder 1 primair en 4 tenlastegelegde. De contacten van verdachte met de overige betrokkenen in deze zaak waren zodanig dat van een bewuste en volledige samenwerking kan worden gesproken, gericht op het produceren van synthetische drugs. Ten aanzien van feit 4 leidt de rechtbank het opzet van verdachte met name af uit het gegeven dat verdachte gedurende een lange periode grote hoeveelheden chemicaliën kocht, waarvoor hij geen aannemelijke verklaring heeft gegeven. Blijkens de bewijsmiddelen is in ieder geval een deel van die stoffen afgeleverd op de locatie [locatie3], waarbij [B] als mededader kan worden aangemerkt, mede gelet op de veelvuldige contacten tussen verdachte en [B] voorafgaand en na de ritten naar België. 9 De strafbaarheid van het bewezene. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op: 2. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. 4. Medeplegen van een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd. 10 De strafbaarheid van verdachte. Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen. 11 De straffen en maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf. Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen. 11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd van 8 jaar met aftrek van voorarrest, een geldboete van € 10.000,- en verbeurdverklaring van de personenauto van verdachte voor de onder 1 primair, 3 en 4 tenlastegelegde feiten. Verdachte heeft zich gedurende een periode van circa 2 jaar schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs en gedurende een maand heeft hij zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het produceren van synthetische drugs. Verdachte heeft grote hoeveelheden chemicaliën aangekocht in België ten behoeve van die productie. In april 2004 zijn die chemicaliën onder andere afgeleverd aan de Ettenseweg te Rijsbergen, waar een grootschalige productieplaats voor XTC-pillen was gevestigd. Hij heeft aldus, door de aanvoer van grondstoffen, een belangrijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van synthetische drugs. Synthetische drugs, zoals XTC, brengen in zijn algemeenheid grote gezondheidsrisico’s mee voor de gebruikers. Uit medisch onderzoek naar de klinische en toxicologische aspecten van XTC-gebruik is immers gebleken dat inname van de in XTC-tabletten voorkomende stof MDMA tot afbraak van serotonine leidt, welke juist een belangrijke rol in het centraal zenuwstelsel speelt voor de regulering van diverse lichaamsfuncties. Deze schade is naar het zich laat aanzien blijvend. Voorts is op grond van onderzoek geconcludeerd dat gebruik van XTC een bijzonder groot risico op psychiatrische stoornissen meebrengt en geldt dat de al dan niet opzettelijke toevoeging van schadelijke stoffen aan XTC-tabletten, eveneens naar het zich laat aanzien onomkeerbare schade aan het menselijk lichaam kan toebrengen. Naast het gevaar voor de volksgezondheid schuilt in de productie van XTC-tabletten nog ander gevaar. De rechtbank wijst op schade aan het milieu, veroorzaakt door dumpingen van de bij de productie van XTC-tabletten vrijkomende chemische afvalstoffen in riool of elders en op het ontploffingsgevaar dat bij de productie van XTC-tabletten aanwezig is, welk gevaar zich in het bijzonder doet gelden bij laboratoria in de nabijheid van woningen, zoals ook aan de Ettenseweg het geval was. De productie van synthetische drugs, zoals XTC, moet dan ook worden bestreden. Uit het uittreksel uit het documentatieregister is gebleken dat verdachte in 1993 tot 4 jaar gevangenisstraf is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Kennelijk heeft dit hem er niet van weerhouden zich opnieuw hieraan schuldig te maken. Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat gelet op de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met oplegging van een andere straf dan een die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich meebrengt. Bij de bepaling van de hoogte daarvan houdt zij rekening met de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Zij zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf van na te melden duur. Het opleggen van een geldboete dient naar het oordeel van de rechtbank geen redelijk strafrechtelijk doel in het licht van de duur van de op te leggen gevangenisstraf. 12 De overwegingen omtrent het beslag. Het volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp: -een personenauto, Volkswagen Golf, GH-RV-17, is vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat de bewezen verklaarde feiten zijn begaan en voorbereid met behulp van dat voorwerp. Voorts is gebleken dat het voorwerp aan verdachte toebehoort. De rechtbank zal het strafvorderlijk beslag op de overige inbeslaggenomen voorwerpen opheffen, nu het onderzoeksbelang de voortduring daarvan niet meer vordert. Een last tot teruggave van deze voorwerpen zal niet worden gegeven, aangezien op die voorwerpen ook conservatoir beslag is gelegd. 13 De toepasselijke wetsartikelen. De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 47, 57, 91 van het wetboek van strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a, 13 en 14 van de Opiumwet. 14 De beslissing. RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt. Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7.2 is omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten. Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar. Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar. Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf. Zij verklaart verbeurd het onder 12.1 omschreven voorwerp. Zij heft het strafvorderlijk beslag op de overige inbeslaggenomen voorwerpen op. Dit vonnis is gewezen door mr Kooijman, voorzitter, mrs Luijks en Breeman, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr Oostlander-Vink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 februari 2005, zijnde mr Luijks buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.