Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS5660

Datum uitspraak2005-02-09
Datum gepubliceerd2005-02-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersWTS-I-2003014677
Statusgepubliceerd


Indicatie

WOTS. Veroordeling in Groot-Brittannië ter zake van samenspanning ter bevordering van de toegang van illegale immigranten tot 8 jaar gevangenisstraf en van 58 maal “manslaughter” tot 14 jaar gevangenisstraf, waarbij alle straffen tegelijkertijd ten uitvoer worden gelegd (chauffeur Dovertransport). Omzetting naar gevangenisstraf van 10 jaar en 6 maanden ter zake van deelneming aan criminele organisatie, medeplegen van mensensmokkel en medeplegen van dood door schuld. Geen voorwaardelijk opzet op de dood, dus geen sprake van doodslag.


Uitspraak

Parketnummer WTS-I-2003014677 Rekestnummer: 04/1265 Datum uitspraak: 9 februari 2005 UITSPRAAK van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering van de officier van justitie in dit arrondisse-ment ertoe strekkende dat de rechtbank verlof verleent tot tenuitvoerleg-ging in Nederland van na te noemen in Groot-Brittannië gewezen rechterlijke beslissing tegen: [veroordeelde], geboren te Rotterdam op [geboortedatum] 1967, zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “De Schie” te Rotterdam, verder te noemen: de veroordeelde. PROCEDURE De veroordeelde is bij rechterlijke uitspraak van de Rechtbank (Crown Court) te Maidstone (Groot-Brittannië) d.d. 5 april 2001 - voor zover hier van belang - schuldig bevonden aan samenspanning ter bevordering van de toegang van illegale immigranten en aan 58 maal doodslag (“manslaughter”). Voor het eerste feit is een gevangenisstraf van acht jaren opgelegd; voor de overige 58 feiten steeds zes jaren gevangenisstraf, welke 58 straffen gelijktijdig ten uitvoer gelegd dienen te worden. In hoger beroep heeft het Gerechtshof in strafzaken bij beslissing van 31 juli 2002 dit vonnis vernietigd voor wat betreft de strafoplegging voor de 58 gevallen van manslaughter en heeft het in plaats daarvan 58 maal 14 jaren gevangenisstraf opgelegd, welke 58 straffen onderling gelijktijdig en gelijktijdig met de straf voor het andere feit ten uitvoer dienen te worden gelegd. Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de veroordeelde hebben de Britse autoriteiten bij brief d.d. 29 juli 2004 aan de Nederlandse autoriteiten de overbrenging van de veroordeelde naar Nederland verzocht ter verdere tenuitvoerlegging van de hem in Groot-Brittannië opgelegde vrijheids-straf. De Minister van Justitie heeft bij brieven d.d. 6 augustus 2004 en 15 oktober 2004 het verzoek met de daarbij overgelegde stukken aan de hoofdofficier van justitie in dit arrondissement gezonden met de vraag het verzoek van de Britse autoriteiten in behande-ling te nemen. De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering d.d. 9 november 2004, ter griffie ontvangen op 9 november 2004, gevorderd dat de rechtbank verlof verleent tot tenuitvoerlegging in Nederland van genoemde Britse rechterlijke beslissing. Op 26 januari 2005 heeft de rechtbank ter openbare zitting gehoord: - de officier van justitie, mr. C. de Kimpe; - de veroordeelde alsmede zijn raadsman, mr. G.E. Toxopeus, advocaat te Rotterdam. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toelaat-baarheid van de tenuitvoerlegging van de voornoemde rechterlijke beslissing van de Rechtbank te Maidstone d.d. 5 april 2001, voor zover die inhoudt de veroordeling van de veroordeelde tot een gevangenis-straf van veertien (14) jaren ter zake van mensensmokkel en doodslag. De rechtbank begrijpt deze conclusie aldus dat de officier van justitie doelt op de beslissing van het Britse Gerechtshof in strafzaken van 31 juli 2002. De officier van justitie heeft daarbij de omzetting gevorderd van de opgelegde sanctie in een gevangenisstraf van veertien (14) jaren met aftrek van de reeds in Groot-Brittannië en hier te lande in hechtenis of gevangenschap doorgebrachte tijd. TOEPASSELIJK VERDRAG De vordering tot tenuitvoerlegging is gegrond op het Verdrag van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74) inzake de overbrenging van gevonniste personen, verder te noemen het Verdrag. Zowel Nederland als Groot-Brittannië zijn partij bij het Verdrag en voor beide staten is het Verdrag in werking getreden. IDENTITEIT VAN DE VEROORDEELDE De veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat hij de persoon is die bij voornoemde rechterlijke beslissing van het Gerechtshof in strafzaken van 31 juli 2002 is veroordeeld tot de in die beslissing genoemde straf. Nu er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel, gaat de recht-bank uit van de juistheid van die verklaring. ONTVANKELIJKHEID VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie is ontvankelijk in de vordering nu deze is ingediend bij de rechtbank binnen wier rechtsgebied de veroordeelde zich bevindt. GENOEGZAAMHEID VAN DE STUKKEN De rechtbank heeft kennis genomen van de overgelegde stukken, te weten: - gewaarmerkte afschriften van eerdergenoemde rechterlijke beslissingen en de wettelijke bepalingen die daaraan ten grondslag liggen; - een opgave betreffende het reeds ondergane gedeelte van de veroordeling, daaronder begrepen inlichtingen omtrent de voorlopige hechtenis en straf-ver-mindering; - een verklaring van de veroordeelde houdende instemming met de overbren-ging. De stukken voldoen aan de eisen van artikel 6, tweede lid, van het Verdrag. BEOORDELING VAN DE TOELAATBAARHEID Op grond van de overgelegde stukken, bezien in samenhang met de verklaring van de veroordeelde ter zitting, is het volgende komen vast te staan: - de veroordeelde is Nederlands onderdaan; - de rechterlijke beslissing van het Britse Gerechtshof in strafzaken van 31 juli 2002 is in kracht van gewijsde gegaan en is voor tenuitvoerlegging vatbaar; - de veroordeelde moest op het moment van ontvangst van het verzoek tot overname van de straf nog ten minste zes maanden van de bij de voornoemde rechter-lijke beslissing opgelegde vrijheidsstraf ondergaan; - de veroordeelde en de beide betrokken staten hebben ingestemd met de overdracht; - de rechterlijke beslissing, waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht, is gewezen ter zake van feiten die naar Nederlands recht straf-baar zijn, te weten als: a. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (art. 140 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht); b. een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland, terwijl hij weet dat de toegang wederrechtelijk is, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen (art. 197a, leden 1 en 3 van het Wetboek van Strafrecht); c. medeplegen van aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn (artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd. Ten aanzien van de hiervoor onder a. en b. genoemde misdrijven overweegt de rechtbank dat uit de feitelijke beschrijving door de Britse rechter van het gepleegde delict samenspanning (“conspiracy”) met betrekking tot het uitvoeren van overeengekomen handelingen ter bevordering van de toegang van illegaal binnenkomende personen, moet worden afgeleid dat hiermee wordt gedoeld zowel op het met een aantal anderen voorbereiden en organiseren van de smokkel van een aantal personen van Nederland naar Groot-Brittannië, als op het uitvoeren van de smokkelhandelingen zelf. Dit brengt mee dat de handelingen van de veroordeelde opleveren zowel de deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, als het misdrijf van artikel 197a Sr. Ten aanzien van de onder c. genoemde misdrijven geldt het volgende. De rechtbank is van oordeel dat de in Groot-Brittannië bewezen verklaarde feiten naar Nederlands recht gekwalificeerd moeten worden als “medeplegen van aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn” en niet als “doodslag” zoals door de officier van justitie is gevorderd. Zij overweegt daartoe als volgt. Uit de beschikbare stukken komen de volgende feiten naar voren. De veroordeelde fungeerde als chauffeur van een trailer met daarop een container. Deze container was ongeveer 11,3 meter lang en 2,3 meter breed. De container was bestemd voor vervoer van gekoelde producten en was zo geconstrueerd dat uitsluitend via één luchtgat lucht van buiten in de container kon komen. De zestig Chinezen zijn in Nederland in de container gestapt. Aan de achterkant van de container waren twee deuren die met grendels en sloten aan de buitenzijde waren afgesloten en die dus niet vanaf de binnenzijde konden worden geopend. De container was voor eenderde deel geladen met tomaten. Achter deze lading stond een schot. Daarachter bevonden zich de zestig Chinezen. De vrachtauto is naar Zeebrugge gereden. Ongeveer vier kilometer vóór Zeebrugge is de vrachtauto gestopt en heeft iemand het luchtgat vanaf de buitenzijde gesloten. Kort daarna reed de vrachtauto de veerboot op. Na ongeveer twee uren kregen de mensen in de container ademhalingsproblemen. De reis met de veerboot duurde langer dan verwacht. Kort nadat de vrachtauto van de veerboot was af gereden vond de controle door de Britse douane plaats. Ten tijde van het openen van de container in de haven van Dover was het luchtgat nog steeds gesloten. Van de zestig mensen in de container bleken er achtenvijftig overleden te zijn. Uit de door de Britse rechter vastgestelde feiten kan niet worden afgeleid dat het opzet van de veroordeelde op de dood van de door hem gesmokkelde personen was gericht. De officier van justitie heeft evenwel betoogd dat er sprake was van opzet in de zin van voorwaardelijk opzet. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg houdt in dat de dader welbewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Ten tijde van het sluiten van de luchtklep en daarna bestond er een aanmerkelijke kans dat een aantal van de zestig mensen in de container de reis van ongeveer vier uren niet zouden overleven, gelet op de kleine ruimte waarin zij zich bevonden en op de afwezigheid van toevoer van verse lucht. Naar het oordeel van de rechtbank staat echter niet vast dat de veroordeelde zich bewust is geweest van deze kans en (derhalve) evenmin dat hij deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Van voorwaardelijk opzet op de dood van de 58 Chinese mensen is gelet daarop geen sprake geweest. De rechtbank is wel van oordeel dat de veroordeelde in hoge mate verwijtbaar onachtzaam heeft gehandeld en dat dit handelen de dood van 58 Chinese mensen tot gevolg heeft gehad. De rechtbank sluit zich aldus aan bij het oordeel van de Britse rechter dat er sprake was van “gross negligence”. In zoverre is voldaan aan de eisen genoemd in artikel 3, eerste lid, van het Verdrag. Gelet op het vorenstaande dient de tenuitvoerlegging van de hiervoor vermelde rechterlijke beslissing toelaatbaar te worden verklaard. DE IN NEDERLAND OP TE LEGGEN STRAF De straf die aan de veroordeelde wordt opgelegd ter zake van de feiten waarvoor de tenuitvoerlegging in Nederland toelaatbaar is, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, voor zover daarvan blijkt uit de voornoemde Britse rechterlijke beslissing en de persoon en de persoonlij-ke omstandigheden van de veroordeelde, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter zitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De veroordeelde is uit winstbejag in georganiseerd verband betrokken geweest bij een mensensmokkeltransport. Bij mensensmokkel worden personen die, om wat voor reden dan ook, hun land willen verlaten op illegale wijze naar een veelal westers land gebracht. De smokkelaars maken daarbij misbruik van de (schrijnende) situatie waarin deze personen zich veelal bevinden en van hun afhankelijkheid. Mede aan de schuld van verdachte is voorts te wijten de dood van 58 Chinese personen. Tijdens het mensensmokkeltransport hebben voornoemde personen de dood gevonden in een koelcontainer door gebrek aan zuurstof. De wijze waarop deze personen de dood hebben gevonden roept gruwelijke beelden op. Aan familie en vrienden van de overledenen is groot leed toegebracht. Deze feiten zijn zeer ernstig en hebben de rechtsorde ernstig geschokt. Een juiste toepassing van het Verdrag en de wet brengt mee dat bij de omzetting van de door een buitenlandse rechter opgelegde straf enerzijds rekening wordt gehouden met de opvattingen omtrent de ernst van het delict die leven in het land waar het delict is gepleegd, onder meer tot uitdruk-king komend in de hoogte van de strafbedreiging, en anderzijds met de Nederlandse opvattingen en maatstaven dienaangaande en andere voor de straftoemeting van belang zijnde omstandigheden. Zowel naar Brits recht als naar Nederlands recht zijn de voornoemde feiten, te weten deelnemen aan een criminele organisatie, mensensmokkel en dood door schuld misdrijven die met een gevangenisstraf worden bedreigd. Naar Nederlands recht kan voor de onderhavige feiten samen een gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren en acht maanden opgelegd worden. De rechtbank heeft bij het bepalen van de mate waarin het Britse vonnis ten uitvoer kan worden gelegd rekening gehouden met de Britse regeling van “parole”, die inhoudt dat een veroordeelde onder bepaalde omstandigheden na tenuitvoerlegging van de helft van de opgelegde gevangenisstraf voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld. Daarbij speelt de kans op herhaling een grote rol. De rechtbank acht deze kans in het onderhavige geval klein. Blijkens het ten name van de veroordeelde gestelde uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 10 november 2004 is de veroordeelde niet eerder voor een dergelijke feiten veroordeeld. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank het passend en geboden de veroordeelde thans te veroordelen tot een gevangenisstraf van hierna te melden duur. TOEPASSELIJKE ARTIKELEN De beslissing is, behalve op de reeds genoemde artikelen, gegrond op de artikelen 2, 3, 6, 7 en 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1983, 74), de artikelen 2, 3, 4, 6, 7, 28, 30 en 31 van de Wet overdracht tenuit-voerlegging strafvonnissen en de artikelen 47, 57, 140, 197a en 307 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De rechtbank: - VERKLAART de tenuitvoerlegging in Neder-land van de tegen veroordeelde in Groot-Brittannië gewezen rechterlijke beslissing van het Gerechtshof in Strafzaken van 31 juli 2002 TOELAATBAAR, en verleent daartoe verlof voor de duur van TIEN (10) JAREN EN ZES (6) MAANDEN; - BEVEELT dat de tijd die door de veroordeelde vanaf het moment van aanhouding op 18 juni 2000 in voorlopige hechtenis en ter executie van de opgelegde vrijheidsstraf in detentie is doorgebracht in Groot-Brittannië, en de tijd gedurende welke de veroordeelde met het oog op overbrenging en uit hoofde van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van zijn vrijheid beroofd is geweest in Nederland, bij de uitvoering van de opgeleg-de gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht. Deze beslissing is genomen door: Mr. Urbanus, voorzitter, Mrs. Buchner en Bogaards, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Verspaget, griffier en uitge-sproken ter openbare terecht-zitting van deze rechtbank op 9 februari 2005.