Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS6952

Datum uitspraak2004-12-20
Datum gepubliceerd2005-02-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers03/04759
Statusgepubliceerd


Indicatie

Omzetbelasting. Op factuur vermelde OB is door ondernemer niet voldaan. Naheffing terecht.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X N.V. te Z, belanghebbende, tegen uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 22 december 2003, ingediend door A te Z, directeur van belanghebbende, en aangevuld bij brieven van 27 januari 2004 en 24 april 2004. Het beroep is gericht tegen de uitspraken van de inspecteur, gedagtekend 21 november 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001 alsmede de daarbij opgelegde boete. Het beroep betreft tevens de bij deze naheffingsaanslag vastgestelde heffingsrente alsmede de navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting over het jaar 1998. Aan belanghebbende is onder nummer 8000.02.401.F01.1501 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 8.253 omzetbelasting met een boete van € 2.063 en een bedrag groot € 999 aan heffingsrente. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1998 opgelegd naar een belastbaar bedrag van ? 19.509, met een boete van ? 2.406. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraken van de inspecteur, van de aanslagen en van de beschikkingen. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak betreffende de naheffingsaanslag omzetbelasting, vernietiging van de uitspraak betreffende de bij de omzetbelasting opgelegde boete en vermindering van de boete tot ? 1.203 (€ 546), en niet-ontvankelijkheid van het beroep voor het overige. Ter zitting van 8 november 2004 is verschenen namens de inspecteur mr. B. Belanghebbende is opgeroepen per aangetekende brief van 20 augustus 2004. Namens belanghebbende is op 16 oktober 2004 om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht in verband met langdurige ziekte van de gemachtigde. Het Hof heeft het verzoek niet ingewilligd. Namens belanghebbende is niemand ter zitting verschenen. Ter zitting heeft de inspecteur bevestigd dat de gemachtigde, voor zover nodig, met vergunning van de inspecteur als zodanig optreedt. 2. Tussen partijen vaststaande feiten Algemeen 2.1. Belanghebbende is opgericht in 1978 naar het recht van de Nederlandse Antillen. In 1991 heeft zij zich in Nederland gevestigd en heeft zij zich bij de inspecteur aangemeld als ondernemer. Als activiteiten vermeldde zij: het exploiteren van een beleggingsmaatschappij en een projectontwikkelingsmaatschappij. De inspecteur heeft belanghebbende naar aanleiding van deze aanmelding als ondernemer aangemerkt. 2.2. Bij een namens de inspecteur ingesteld boekenonderzoek dat zich blijkens het rapport heeft uitgestrekt over de jaren 1999 tot en met 2000 is onder meer vastgesteld dat belanghebbende geen kasadministratie bijhield en dat de administratie tot en met het tweede kwartaal 1998 niet meer aanwezig was. Gedurende de onderzochte periode heeft belanghebbende uitsluitend in het verleden uitgeleende gelden geïnd. Vennootschapsbelasting 2.3. Belanghebbende heeft in haar beroepschrift vermeld dat zij bezwaar heeft tegen de navorderingsaanslag. Belanghebbende heeft op 7 juli 2003 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag. De inspecteur heeft op 24 maart 2004 uitspraak gedaan op het bezwaarschrift. Omzetbelasting 2.4. Aan belanghebbende zijn aangiftebiljetten omzetbelasting uitgereikt. Belanghebbende heeft teruggaaf van voorbelasting gevraagd en gekregen tot bedragen groot ? 3.073 (€ 1.394) voor 1998, ? 4.464 (€ 2.025) voor 1999, ? 4.036 (€ 1.831) voor 2000 en € 819 voor 2001. 2.5. Belanghebbende heeft in 1998 een factuur uitgereikt aan C N.V. voor een bedrag van ? 32.312 inclusief ? 4.812 (€ 2.183) omzetbelasting wegens “te hoog gedeclareerde kosten”. De omzetbelasting is niet aangegeven of voldaan. 2.6. De inspecteur stelt dat belanghebbende geen ondernemer is voor de omzetbelasting zodat zij geen recht heeft op aftrek van voorbelasting. De onder 2.4. vermelde bedragen zijn nageheven. Tevens is op grond van het bepaalde in artikel 37 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (verder: de Wet) nageheven het onder 2.5. vermelde bedrag van € 2.183. Boete en heffingsrente 2.7. Bij de navorderingsaanslag en de naheffingsaanslag zijn vergrijpboetes opgelegd ter grootte van 25% van de nagevorderde respectievelijk nageheven belasting. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. 3. Geschil In geschil is - of belanghebbende ontvankelijk is in haar beroep betreffende de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting, de daarbij opgelegde boete en de vastgestelde heffingsrente; - of belanghebbende is aan te merken als ondernemer voor de omzetbelasting; - indien deze laatste vraag bevestigend wordt beantwoord: of de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht is opgelegd; - of terecht en tot het juiste bedrag bij de naheffingsaanslag omzetbelasting een boete is opgelegd; - of belanghebbende ontvankelijk is in haar beroep betreffende de bij de naheffingsaanslag omzetbelasting vastgestelde heffingsrente. 4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding. De inspecteur heeft ter zitting het volgende gesteld: Voor de omzetbelasting zijn er teruggaafbeschikkingen geweest. De activiteiten van belanghebbende blijven erg vaag. Er is weinig inzicht in. De typemachine uit Liechtenstein lijkt dezelfde te zijn als die uit Z. Er is geen bezwaar gemaakt tegen de heffingsrente; daarom is er in de uitspraak ook niet op ingegaan. Ik weet niet hoe belanghebbende in de omzetbelastingadministratie is gekomen. In het algemeen is het zo dat een BTW-nummer wordt toegekend als men zich aanmeldt. Ik weet niet of er toen wel activiteiten waren. Ik denk dat de N.V. is opgericht om gelden te gaan beleggen in Amerika. Ik verleen hierbij vergunning aan de heer A om als gemachtigde van belanghebbende op te treden. 5. Beoordeling van het geschil Oproeping 5.1. Belanghebbende is bij aangetekende brief van 20 augustus 2004 opgeroepen aan het door haar in het beroepschrift opgegeven adres. Nu de aangetekend verzonden brief niet door TPG aan het Hof is geretourneerd, gaat het Hof er vanuit dat belanghebbende correct is opgeroepen en dat de oproep haar heeft bereikt. Vennootschapsbelasting 5.2. Vaststaat dat belanghebbendes beroepschrift is ingekomen op 22 december 2003 en dat de uitspraken op het bezwaarschrift betreffende de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting, de daarbij opgelegde boete en vastgestelde heffingsrente zijn gedaan op 24 maart 2004. Niet is gesteld of gebleken dat deze besluiten ten tijde van de indiening van het beroepschrift reeds tot stand waren gekomen of dat belanghebbende redelijkerwijs kon menen dat de besluiten reeds tot stand waren gekomen. Het beroep is in zoverre prematuur en derhalve niet-ontvankelijk. Omzetbelasting 5.3. Vaststaat dat belanghebbende in haar aanmelding als ondernemer voor de omzetbelasting heeft vermeld dat haar activiteiten bestonden uit, onder meer, projectontwikkeling. Nu het Hof geen reden heeft om aan de juistheid van die informatie te twijfelen en ook de inspecteur de juistheid ervan als zodanig niet bestrijdt, gaat het Hof er van uit dat belanghebbende terecht is aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting. 5.4. Tevens staat vast dat belanghebbende gedurende de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, uitsluitend bedragen heeft geïnd in verband met in het verledendoor haar verstrekte geldleningen. Voor zover belanghebbende hiervoor kosten heeft gemaakt terzake waarvan aan haar omzetbelasting in rekening is gebracht, moet deze belasting worden aangemerkt als toerekenbaar aan het verlenen van krediet als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel j, ten eerste, van de Wet, derhalve aan een van omzetbelasting vrijgestelde prestatie. Op grond van het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Wet, vindt alsdan aftrek van voorbelasting slechts plaats indien de afnemer van de prestatie buiten de Gemeenschap woont of is gevestigd, dan wel die prestatie rechtstreeks betrekking heeft op goederen welke zijn bestemd om te worden uitgevoerd naar een plaats buiten de Gemeenschap. Naar het oordeel van het Hof ligt het op de weg van belanghebbende om, bij betwisting daarvan door de inspecteur, aannemelijk te maken dat een van de laatstgenoemde situaties zich voordoet. Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat een van haar debiteuren mogelijk gevestigd was in Liechtenstein of Zwitserland, doch het Hof acht dit onvoldoende om aan te nemen dat bovengenoemde uitzondering zich heeft voorgedaan. Belanghebbende heeft hieromtrent geen enkel concreet bewijs geleverd. Het Hof is van oordeel dat de inspecteur terecht de aftrek van voorbelasting heeft gecorrigeerd. 5.5. Nu het onder 2.5. vermelde bedrag aan omzetbelasting ad ? 4.812 (€ 2.183) op de factuur is vermeld, is belanghebbende dit bedrag verschuldigd geworden hetzij op grond van het bepaalde in artikel 29, tweede lid, hetzij op grond van het bepaalde in artikel 37 van de Wet. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende het gevaar voor verminderde belastinginkomsten door het ten onrechte vermelden van omzetbelasting op de factuur tijdig en volledig heeft uitgeschakeld. De inspecteur heeft het bedrag terecht nageheven 5.6. Aan belanghebbende is bij de naheffingsaanslag omzetbelasting een boete opgelegd van 25% van de verschuldigde belasting of € 2.063. Niet in geschil is dat de boete in elk geval moet worden verminderd tot een bedrag van € 546 ofwel 25% van het onder 5.4. vermelde bedrag. Belanghebbende heeft de betreffende op een factuur vermelde omzetbelasting niet aangegeven of voldaan. Naar het oordeel van het Hof wist zij of had zij moeten weten dat zij onjuist handelde en is het aan belanghebbendes grove schuld te wijten dat de nageheven belasting niet op aangifte is voldaan. Het Hof acht een boete van € 546 passend en geboden. 5.7. Het Hof acht het beroep voor zover het betrekking heeft op bij de naheffingsaanslag omzetbelasting afgegeven beschikking heffingsrente niet-ontvankelijk. Belanghebbende heeft tegen de heffingsrente geen bezwaar gemaakt. Op grond van het bepaalde in artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) dient tegen een beschikking bezwaar te worden te maakt alvorens beroep kan worden ingesteld bij de rechter en kan slechts beroep worden ingesteld tegen de beslissing op het bezwaar. 6. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, nu niet aannemelijk is dat voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gemaakt. 7. Beslissing Het Hof: - verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de bij de naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegde boete; - vernietigt de uitspraak die betrekking heeft op de bij de naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegde boete; - vermindert de boete tot een bedrag van € 546; - verklaart het beroep ongegrond voor zover het betreft de uitspraak betreffende de naheffingsaanslag omzetbelasting; - verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1998, de daarbij afgegeven boetebeschikking, de daarbij vastgestelde heffingsrente alsmede de bij de naheffingsaanslag omzetbelasting vastgestelde heffingsrente; - gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 31 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is vastgesteld op 20 december 2004 door mrs. D.B. Bijl, M.E. van Hilten en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van mr. H. de Rijk als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: - Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). - Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. - Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.