Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS7016

Datum uitspraak2005-02-16
Datum gepubliceerd2005-02-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers04/528 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verkeersbord. Verzoek handhaving op grond van art. 19 Woningwet terecht afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr.: 04/528 BESLU Inzake het geding tussen [A], wonende te [B], eiseres, gemachtigde: mr. P. Stehouwer, advocaat te Leeuwarden, en het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, verweerder, gemachtigden: A.F. van Daalen en A.N.J. Busse, beiden werkzaam bij de gemeente Leeuwarden. Procesverloop Bij besluit van 23 maart 2004, verzonden op 26 maart 2004, heeft verweerder een beslissing genomen op het bezwaarschrift van eiseres tegen het primaire besluit van 15 augustus 2003, betreffende de weigering bestuursdwang toe te passen inzake een verkeersbord. Tegen de beslissing op het bezwaarschrift heeft eiseres beroep ingesteld. Het geding is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, op 26 oktober 2004, waar eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en haar zoon, [C], en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn bovengenoemde gemachtigden. Motivering Bij brief van 11 augustus 2003 is namens eiseres aan verweerder het verzoek gericht om een aan de Harlingerstraatweg te Leeuwarden geplaatst verkeersbord te verwijderen. Gesteld is dat dit verkeersbord niet (bouw-)vergunningvrij is, alsmede de ter plaatse ingevolge het bestemmingsplan toegestane bouwhoogte van vier meter overschrijdt. Bij besluit van 15 augustus 2003 heeft verweerder het verzoek van eiseres afgewezen, omdat het betreffende verkeersbord bouwvergunningvrij is. Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend. Ten aanzien van het door eiseres in haar verzoek bedoelde verkeersbord, zoals dat destijds was opgehangen met behulp van een zweefarmconstructie, heeft de commissie voor welstandsadvisering “Hûs en Hiem” te Leeuwarden in een schriftelijk advies van 3 november 2003 gesteld, dat het bord door haar min of meer willekeurige plaatsing in de zicht-as van het Europaplein naar de stadswal zeer nadrukkelijk aanwezig is en in maat en schaal in het geheel niet is afgestemd op de binnenstedelijke situatie, alsmede door haar nadrukkelijke aanwezigheid in zeer ernstige mate de omgevingskarakteristiek en meer specifiek de allure van de laan met villa’s en bomen aantast. De commissie voor welstandszorg “Libau” te Groningen heeft ten aanzien van het aan een zweefarm opgehangen bord in een schriftelijk advies van 27 februari 2004 gesteld, dat het een op het eerste gezicht normaal verkeersbord betreft dat op deze plek een overgedimensioneerde ondersteuningsconstructie heeft. Laatstgenoemde commissie stelt dat een boven de weg hangend bord in dit geval niet noodzakelijk is en adviseert kleinere borden in de strook tussen de rijbaan en het fietspad te plaatsen. Bij het nu bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres (deels) gegrond verklaard; het besluit van 15 augustus 2003 herroepen; in plaats daarvan besloten het betreffende verkeersbord te verplaatsen naar de strook tussen de rijbaan en het fietspad en hierbij de zweefarm te vervangen door een paalconstructie; alsmede bepaald dat aan eiseres een proceskostenvergoeding wordt betaald van € 80,50. In het beroepschrift wordt namens eiseres bestreden dat het betrokken verkeersbord een vergunningvrij bouwwerk is. Hierbij is aangevoerd dat dit beoordeeld moet worden op grond van de Woningwet zoals die gold tot 1 januari 2003. Voorts stelt eiseres dat het bord in de nieuwe situatie, met een paalconstructie, nog steeds een welstandsexces vormt, omdat Libau geadviseerd heeft kleinere borden te plaatsen. Het advies van Hûs en Hiem laat volgens eiseres al helemaal niets aan duidelijkheid te wensen over. Ten slotte is aangevoerd dat verweerder ten onrechte een proceskostenvergoeding in bezwaar heeft toegekend naar een factor 0,25. Volgens eiseres had op grond van de complexiteit van de kwestie een factor 1,5 voor de hand gelegen. In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals deze bepaling luidt met ingang van 1 januari 2003, is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis. Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, zoals deze bepaling luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, wordt behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet (voorts) aangemerkt het bouwen van: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor wegaanduiding, verkeersgeleiding of tolheffing, ten dienste van het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer. Ingevolge artikel 19 van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders, indien het uiterlijk van een bouwwerk of standplaats, niet zijnde een bouwwerk als bedoeld in artikel 45, eerste lid, in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel b, degene, die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het opheffen van die strijdigheid bevoegd is, aanschrijven binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven daartoe strekkende voorzieningen te treffen. In deze zaak moet in de eerste plaats de vraag worden beantwoord of het betrokken verkeersbord bouwvergunningplichtig is dan wel anderszins in strijd is met de wet. Anders dan eiseres stelt, moet dit worden beoordeeld naar het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar en naar de uitvoering zoals die bij die beslissing is bepaald, dat wil zeggen bevestigd aan een paalconstructie. De rechtbank is van oordeel dat vorenbedoeld verkeersbord een vergunningvrij bouwwerk is ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, gelezen in verbinding met artikel 3, derde lid, aanhef en onder b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken. Ten aanzien van de vraag of verweerder ten onrechte heeft geweigerd gebruik te maken, dan wel te beperkt gebruik heeft gemaakt, van de bevoegdheid die hem ingevolge artikel 19 van de Woningwet toekomt, overweegt de rechtbank het volgende. In de eerste plaats moet de uitoefening van een zodanige bevoegdheid terughoudend door de rechter worden getoetst. Beoordeeld moet worden of verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, dan wel of dat besluit overigens in strijd komt met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit op zorgvuldige wijze door twee verschillende ter zake deskundige commissies onderzoek heeft laten verrichten naar de welstandsaspecten van het betrokken verkeersbord en de uitkomsten van dat onderzoek in zijn afweging heeft betrokken. Dit heeft geleid tot de verplaatsing van het verkeersbord en de vervanging van de zweefarm door een paalconstructie. Hiermee zijn de bezwaren van de welstandscommissies voor een belangrijk deel ondervangen. Voor zover vanuit het oogpunt van welstand nog bezwaren overblijven, oordeelt de rechtbank dat verweerder bij zijn afweging van de betrokken belangen het verkeersbelang in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eiseres. De uitkomst van die belangenafweging is niet zodanig onevenwichtig dat gesteld kan worden dat eiseres onevenredig in haar belangen is geschaad. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat verweerder haar proceskosten in bezwaar naar een onjuiste maatstaf heeft vergoed, stelt de rechtbank vast dat uit het bezwaarschrift noch uit het verslag van de hoorzitting dan wel anderszins blijkt dat eiseres een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan voordat op haar bezwaar is beslist, zodat zij ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanspraak kan maken op zodanige vergoeding. Gelet op het bovenstaande, concludeert de rechtbank dat verweerders weigering om ter zake van het in geding zijnde verkeersbord handhavend op te treden de rechterlijke toetsing kan doorstaan en dat ook overigens niet is gebleken dat het bestreden besluit niet in rechte kan worden gehandhaafd. Het beroep is ongegrond. De rechtbank acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb een partij te veroordelen in de proceskosten. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. E. de Witt, rechter, en door hem uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2005, in tegenwoordigheid van mr. F.P. Dillingh als griffier. w.g. F.P. Dillingh w.g. E. de Witt Tegen deze uitspraak kan door partijen en andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 van de Awb, hoger beroep worden ingesteld. Degene die van dit rechtsmiddel gebruik wil maken, dient binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een beroepschrift alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan: De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA Den Haag In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt. Afschrift verzonden op: 16-02-2005