Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS7211

Datum uitspraak2005-02-23
Datum gepubliceerd2005-02-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200404170/1, 200404172/1, 200404178/1, 200404185/1, 200404188/1 en 200404193/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij afzonderlijke besluiten van 26 mei 2003 heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de Staatssecretaris) vergoedingen vastgesteld voor personeels- en exploitatiekosten voor de door appellante in stand gehouden mavo’s te Aalsmeer, Dordrecht en Amersfoort  voor het schooljaar 2003-2004.


Uitspraak

200404170/1, 200404172/1, 200404178/1, 200404185/1, 200404188/1 en 200404193/1. Datum uitspraak: 23 februari 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in de gedingen tussen: de stichting “Stichting Wellant”, gevestigd te Woerden, appellante, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder. 1.    Procesverloop Bij afzonderlijke besluiten van 26 mei 2003 heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de Staatssecretaris) vergoedingen vastgesteld voor personeels- en exploitatiekosten voor de door appellante in stand gehouden mavo’s te Aalsmeer, Dordrecht en Amersfoort  voor het schooljaar 2003-2004. Bij afzonderlijke besluiten van 6 april 2004 heeft verweerder de hiertegen door appellante ingediende bezwaren gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. Bij afzonderlijke besluiten van 19 november 2003 heeft verweerder de bij de besluiten van 26 mei 2003 vastgestelde vergoedingen aangepast. Bij afzonderlijke besluiten van 19 april 2004 heeft verweerder de hiertegen door appellante ingediende bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Tegen de besluiten van 6 en 19 april 2004 heeft appellante bij afzonderlijke brieven, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2004, beroep ingesteld. De gronden van de beroepen zijn aangevuld bij afzonderlijke brieven van 14 juli 2004. Bij afzonderlijke brieven van 30 september 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.A. Keijser van de Besturenraad te Voorburg, vergezeld van drs. E.E. Zimmerman, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.M.H. Hamberg, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 105 van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: WVO) kan een belanghebbende tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 83, 85a, 89, 95 en 104 beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 2.2.    In de primaire besluiten van 26 mei en 19 november 2003 wordt vermeld dat zij zijn genomen gelet op artikel 8 van het Bekostigingsbesluit W.V.O. (Staatsblad 1998, 117) en artikelen 85a, eerste lid en 89, eerste lid, van de WVO. 2.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van 25 september 1997 in zaak no. E04940485, is het Bekostigingsbesluit W.V.O. niet gebaseerd op één van de artikelen op grond waarvan ingevolge artikel 105 van de WVO beroep in eerste en enige aanleg zou kunnen worden ingesteld bij de Afdeling. 2.4.    Desgevraagd heeft verweerder bij brief van 13 januari 2005 meegedeeld dat, anders dan in de primaire besluiten is gesteld, artikel 85a en artikel 89 van de WVO niet van toepassing zijn; er is geen sprake van aanvullende bekostigingen. De vergoedingen van de personeels- en exploitatiekosten aan appellante zijn verstrekt ingevolge artikel 96d, eerste lid, van de WVO. Ze moeten worden beschouwd als reguliere vergoedingen, aldus verweerder.    In reactie hierop heeft appellante bij brief van 19 januari 2005 meegedeeld dat in de beroepsclausule onderaan de bestreden besluiten inderdaad ten onrechte is verwezen naar de Afdeling als beroepsinstantie. Dit had op grond van de aard en inhoud van de bestreden besluiten de rechtbank behoren te zijn. 2.5.    Nu tussen partijen vast staat dat de bestreden besluiten niet zijn gebaseerd op één van de artikelen genoemd in artikel 105 van de WVO, kan de conclusie niet anders zijn dan dat de Afdeling onbevoegd is om in eerste en enige aanleg kennis te nemen van de onderhavige beroepen. De Afdeling zal de beroepschriften dan ook met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doorzenden aan de rechtbank te Utrecht om door haar te worden behandeld en beslist. 2.6.    De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te gelasten dat verweerder de door appellante gestorte griffierechten vergoedt, omdat hij onderaan de bestreden besluiten ten onrechte heeft aangegeven dat beroep bij de Afdeling kon worden ingesteld.           2.7.    Van proceskosten, die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart zich onbevoegd van de beroepen kennis te nemen; II.    gelast dat door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan appellante de door haar voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierechten (€ 1638,00) worden vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk    w.g. Ramsahai Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2005 401.