Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS7857

Datum uitspraak2004-11-24
Datum gepubliceerd2005-02-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 04/00902
Statusgepubliceerd


Indicatie

Sanctie opgelegd ter zake van "als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser of snorfietser onnodig geluid veroorzaken"; Art. 5.2.11. VR of art. 57 RVV 1990 van toepassing? In beginsel kan ook het rijden met een voor het motorvoertuig afwijkend uitlaatsysteem, waarmee meer geluid wordt geproduceerd dan gebruikelijk is voor dat motorvoertuig, onder het bereik van art. 57 RVV 1990 vallen. Besluit uitlaatsystemen motorvoertuigen en bromfietsen; Voor de vaststelling of er sprake is van onnodig geluid in de zin van art. 57 RVV 1990 is niet bepalend of het bij de typegoedkeuring vastgestelde geluidsniveau wordt overschreden. Als "onnodig" kan echter niet worden aangemerkt het geluid dat wordt veroorzaakt door het enkele rijden met een ander type uitlaatsysteem dan het volgens de typegoekeuring van het motorvoertuig daarbij behorende systeem, althans wanneer het een - ongewijzigd - uitlaatsysteem betreft. Tussenarrest.


Uitspraak

WAHV 04/00902 24 november 2004 CJIB 19067924503 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank te Groningen van 21 juni 2004 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats], voor wie als gemachtigde optreedt mr. T.J. Stapel, advocaat te Amsterdam. 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Groningen gegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. De gemachtigde van de betrokkene heeft een verweerschrift ingediend. De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. 3. Beoordeling 3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van Euro 86,- opgelegd ter zake van "als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser of snorfietser onnodig geluid veroorzaken", welke gedraging zou zijn verricht op 3 november 2003 op de Europaweg te Groningen. 3.2. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, omdat - zakelijk weergegeven - ten aanzien van het geluidsniveau van personenauto's art. 57 RVV 1990 niet van toepassing is, maar uitsluitend artikel 5.2.11 van het Voertuigreglement (VR), op grond waarvan het geluidsniveau door middel van meting moet worden vastgesteld, hetgeen in casu niet is geschied. 3.3. De officier van justitie bestrijdt het oordeel van de kantonrechter op wethistorische, wetsystematische en doelmatigheidsargumenten. Hij voert aan, dat de omstandigheid dat omtrent het geluidsniveau van motorvoertuigen nadere regels in technische zin zijn gesteld, niet verschilt van de situatie zoals die zich voordeed ten tijde van het Wegenverkeersreglement en het RVV 1966, waar naast de voorloper van art. 57 RVV 1990, te weten art. 98 RVV 1966, het WVR in art. 66 onder f juncto art. 76 eveneens meetvoorschriften kende met betrekking tot de meting van het geluidsniveau van motorvoertuigen. Hij acht het oordeel, dat inrichtingseisen voor voertuigen, zoals eerder geformuleerd in het WVR en nu in het VR, gedragsregels in het RVV opzij zouden zetten onjuist. Tevens acht hij de uitleg, die de kantonrechter op grond van de Nota van toelichting aan de reikwijdte van art. 57 RVV 1990 geeft te beperkt, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 22 mei 1973 (VR 1973, 60). Tenslotte voert hij aan, dat bij de door de kantonrechter voorgestane uitleg een doelmatige bestrijding van onnodig geluid veroorzaakt met behulp van het uitlaatsysteem van een motorvoertuig feitelijk niet mogelijk is. 3.4. Namens de betrokkene wordt tegen voormeld standpunt van de officier van justitie ingebracht, zakelijk weergegeven, dat art. 57 RVV 1990 zich alleen richt op het verkeersgedrag van verkeersdeelnemers en niet op de technische eisen waaraan motorvoertuigen moeten voldoen. Hiertoe wordt verwezen naar de Nota van toelichting bij het RVV 1990. In casu kan slechts het bepaalde in art. 5.2.11 VR zijn geschonden, doch voor de vaststelling hiervan dient een meting te zijn gedaan, welke niet is uitgevoerd. Van een en ander kan op grond van doelmatigheidsoverwegingen niet worden afgeweken. 3.5. Bij de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 22 mei 1973 (NJ 1973, 336; VR 1973, 60 met noot Be) is door de rechtbank te Rotterdam bewezenverklaard, "dat (hij) als bestuurder van een vierwielig motorvoertuig (merk "Alfa Romeo" type "2000-Berlina") onnodig geluid heeft veroorzaakt, immers toen aldaar met dat voertuig heeft gereden terwijl de afgewerkte gassen werden afgevoerd door een inrichting, welke met betrekking tot de constructie afweek van de voor dit type gebruikelijke inrichting, tengevolge waarvan dat motorvoertuig tijdens het rijden abnormaal veel lawaai veroorzaakte." Dit is gekwalificeerd als: "overtreding van de gedragsregel, vastgesteld bij artikel 98 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens". De conclusie van de advocaat-generaal Kist vermeldt, dat de verdachte de laatste geluiddemper van de gasafvoerinrichting had laten vervangen door een gewoon stuk uitlaatpijp, omdat daardoor het motorgeluid aanmerkelijk minder sterk werd gedempt en hij dit geluid veel mooier vond, sportiever en passend bij de auto. De advocaat-generaal is het eens met de uitspraak van de rechtbank: "Naar mijn mening zal onder onnodig geluid moeten worden verstaan dat geluid dat sterker is dan het geluid dat het rijden met een naar de eisen van de tijd normaal ingerichte auto onvermijdelijk veroorzaakt. Nu de auto eenmaal een in de samenleving algemeen geaccepteerd voertuig is, zal men immers het normale, algemeen door auto's veroorzaakte geluid moeten dulden. Van geluidshinder of onnodig geluid zal men eerst kunnen spreken, zodra het veroorzaakte geluid dat normale, geaccepteerde, geluid te boven gaat. Het voorschrift is, dunkt mij, ook zeer wel hanteerbaar, omdat iedereen met een normaal gehoor zal kunnen horen, of het veroorzaakte geluid "onnodig" is, zulks door al of niet bewuste vergelijking van dat geluid met het geluid van andere "normale" auto's. De ervaring leert dat dit in het algemeen zeer goed mogelijk is. (Men moet natuurlijk niet met grensgevallen aankomen). In casu was de oorzaak een niet "normale" uitlaat. Voor de auto, zoals deze was uitgerust, was het geluid niet "onnodig", maar gelet op de strekking van de bepaling moet het geluid m.i. wel als onnodig worden beschouwd. Wil het voorschrift zin hebben dan dient men de eis te stellen dat de uitrusting "normaal" is, d.w.z. zodanig dat niet meer geluid wordt geproduceerd dan onvermijdelijk is." De advocaat-generaal wijst nog op een uitspraak van de Krijgsraad te 's-Hertogenbosch (Belinfante/Salomon Verkeerswetgeving, band 5, ad art. 98 RVV 1966) waarin is vrijgesproken van overtreding van art. 98 RVV 1966, omdat niet was komen vast te staan dat het veroorzaakte geluid het door de Minister vastgestelde aantal decibels was te boven gegaan (art. 66 onder f WVR) en in ieder geval de geluidssterkte niet was gemeten op de door de Minister vastgestelde wijze (art. 76 WVR). Hij acht deze uitspraak niet juist, omdat art. 98 RVV 1966 deze eisen niet stelt. De Hoge Raad laat het vonnis van de rechtbank te Rotterdam in stand. 3.6. Een vergelijkbaar probleem ten aanzien van de verhouding tussen art. 66 onder f juncto art. 76 WVR en een andere bepaling met betrekking tot uitlaatgeluid, in dit geval 66 onder e WVR, speelt in het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 1972, NJ 1972, 384; VR 1972, 135 met noot Be). De rechtbank te 's-Gravenhage spreekt in hoger beroep vrij van een onderdeel van de tenlastelegging, voor zover deze betrekking heeft op art. 66 e WVR. Zij overweegt: "(....) zulks met dien verstande dat de Rechtbank niet wettig bewezen acht dat de afvoerinrichting voor de afgewerkte gassen niet behoorlijk geluiddempend was - immers uit de stukken niet is gebleken dat het uitlaatgeluid, dat volgens de bewoordingen van voormeld ambtsedig proces-verbaal "enorm sterk" was, is gemeten op de wijze als omschreven in art. 76 WVR; dat immers de vraag of een gasafvoerinstallatie behoorlijk geluiddempend is - welke eis ten aanzien van deze installaties wordt gesteld door art. 66 aanhef en onderdeel e van gemeld reglement - niet door dat artikelonderdeel wordt beantwoord, maar moet worden beoordeeld aan de hand van artikelonderdeel f gelezen in samenhang met art. 76 van gemeld reglement". De Hoge Raad overweegt hieromtrent: "dat de opvatting waarvan de Rechtbank blijkens haar hiervoor weergegeven voorkomende woorden "behoorlijk geluiddempend", aldaar kennelijk gebezigd in de zin waarin zij voorkomen in art. 66 onder e WVR, niet als juist kan worden aanvaard; dat toch de in art. 66 onder f voorkomende verwijzing naar art. 76 van evengemeld reglement ontbreekt in art. 66 onder e, in overeenstemming waarmede, omgekeerd, art. 76 wel verwijst naar onderdeel f, niet echter naar onderdeel e van art. 66; dat bovendien in de door de Rechtbank gehuldigde opvatting art. 66 onder e, voorzover de eis stellend dat de inrichting waardoor de afgewerkte gassen worden afgevoerd, behoorlijk geluiddempend is, naast het in art. 66 onder f bepaalde geen enkele zelfstandige betekenis zou hebben; dat het vorenstaande medebrengt dat de Rechtbank, uitgaande van een onjuiste opvatting van de evenbedoelde in de telastelegging voorkomende woorden, ook op dit punt de grondslag der telastelegging heeft verlaten;". 3.7. Bij de inwerkingtreding van het Besluit van 30 november 1981 (Stb. 741, het Besluit geluidproduktie motorvoertuigen) is art. 66 onder f WVR vervallen. De normstelling voor motorvoertuigen en bromfietsen vindt vanaf dat moment plaats in het kader van de Wet geluidhinder. De systematiek houdt in, dat de goedkeuring in dit opzicht van een type motorvoertuig betekent, dat elk volgens dat type geproduceerd voertuig onder die goedkeuring valt. "Een afzonderlijke grenswaarde is opgenomen als norm voor het ten hoogste toegelaten geluidsniveau bij gebruik van motorvoertuigen op de weg. Op de naleving van laatstbedoeld voorschrift is uiteraard straatcontrole mogelijk."(NvT). Bij Besluit van 14 april 1995 (Stb. 230) worden bepalingen uit het Besluit geluidproduktie motorvoertuigen voor zover het betreft het gebruik op de weg overgeheveld naar het Voertuigreglement, met name het verbod om een niet gekeurd motorvoertuig te gebruiken (voor personenauto's art. 5.2.11 lid 4 VR) alsmede het gebruik van een motorvoertuig met overschrijding van (kort gezegd) het typegoedgekeurde geluidsniveau met meer dan 2 dB(A), conform de "afzonderlijke grenswaarde" uit eerdergenoemd Besluit, naar - voor personenauto's - 5.2.11 lid 5 VR. 3.8. Bij de invoering van het RVV 1990 is art. 98 RVV 1966 vervangen door art. 57 RVV 1990. De inhoud is met betrekking tot de verboden gedraging niet gewijzigd. 3.9. Naar het oordeel van het hof is onjuist het oordeel van de kantonrechter, dat "mede gelet op de latere regelgeving (EU-richtlijnen e.d.) die na het arrest van de HR van 22 mei 1973 (NJ 1973/336) is vastgesteld" artikel 57 RVV 1990 niet van toepassing is. Immers, de verhouding tussen art. 57 RVV 1990 en 5.2.11, vijfde lid VR is niet anders dan die tussen eertijds art. 98 RVV 1966 en art. 66 onder f WVR. Voorts kan op grond van het hiervoor overwogene niet worden aanvaard, dat art. 57 RVV 1990 ten aanzien van het geluidsniveau van personenauto's toepassing zou missen op grond van het bestaan van art. 5.2.11, lid 5 VR. Dit laatste artikel betreft immers de maximale afwijking die het uitlaatsysteem mag vertonen ten opzichte van het bij de (type)goedkeuring vastgestelde geluidsniveau en heeft geen betrekking op "onnodig geluid". 3.10. Het hof is met de officier van justitie van oordeel, dat in beginsel ook het rijden met een voor het motorvoertuig afwijkend uitlaatsysteem, waarmee meer geluid wordt geproduceerd dan gebruikelijk is voor dat motorvoertuig, onder het bereik van art. 57 RVV 1990 kan vallen. Daarbij dient echter het volgende te worden opgemerkt. 3.11. Bij Besluit van 15 augustus 1985 (Stb. 474, het Besluit uitlaatsystemen motorvoertuigen en bromfietsen) is de verplichting ingevoerd afzonderlijke typen uitlaatsystemen een typegoedkeuring te laten ondergaan. De Nota van toelichting houdt onder meer in: "Uitlaatsystemen van motorvoertuigen en bromfietsen werden tot nu toe gekeurd als onlosmakelijk onderdeel van een type motorvoertuigen of bromfietsen. Het instellen van een verplichte keuring van afzonderlijke uitlaten was niet mogelijk. Met het onderhavige besluit wordt het bestaande systeem wat betreft de keuring van typen motorvoertuigen en bromfietsen gehandhaafd: door typegoedkeuring van een motorvoertuig of bromfiets wordt daarmede gelijkertijd het bij het voertuig aangeboden uitlaatsysteem goedgekeurd. Tevens wordt nu echter de verplichting ingevoerd om afzonderlijke typen uitlaatsystemen een typegoedkeuring te laten ondergaan. Dat is met name van belang om te voorkomen dat uitlaten met een als 'sportief' gekarakteriseerd geluid in de handel worden gebracht, die geluidsniveaus veroorzaken welke boven het wettelijk toegestane niveau liggen. Tot op heden waren zulke uitlaten los verkrijgbaar en werden deze gebruikt ter vervanging van uitlaatsystemen van goedgekeurde motorvoertuigen en bromfietsen. (....) Het stelsel van typekeuringen brengt met zich mee, dat de geluidswerende eigenschappen van uitlaatsystemen zullen worden getest door middel van metingen aan een prototype. De goedkeuring van een bepaald uitlaatsysteem heeft tot gevolg dat elk uitlaatsysteem dat overeenkomstig het goedgekeurde type is of wordt geconstrueerd geacht wordt dezelfde geluidwerende eigenschappen te hebben. (...). Als eis bij de geluidmeting zal worden gesteld dat voor het desbetreffende uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau is toegestaan dan gemeten werd bij goedkeuring van het betrokken voertuigtype, voorzien van het oorspronkelijke uitlaatsysteem.". 3.12. Voor de vaststelling of er sprake is van onnodig geluid in de zin van art. 57 RVV 1990 is niet bepalend of het bij de typegoedkeuring vastgestelde geluidsniveau - in meer of mindere mate - wordt overschreden. Een en ander volgt reeds uit het door de kantonrechter aangehaalde voorbeeld van onnodig geluid in de Nota van toelichting op art. 57 RVV 1990 (het telkens gas geven bij het stilstaan). Ook bijvoorbeeld het in een te lage versnelling en daardoor met een hoger toerental dan gebruikelijk rijden kan onnodig geluid opleveren, evenals een aan een goedgekeurd type uitlaat aangebrachte wijziging, die het geluid - op het gehoor - onnodig maakt. 3.13. Als "onnodig" kan echter niet aangemerkt worden het geluid dat wordt veroorzaakt door het enkele rijden met een ander type uitlaatsysteem dan het volgens de typegoedkeuring van het motorvoertuig daarbij behorende systeem, althans wanneer het een - ongewijzigd - uitlaatsysteem betreft, dat ingevolge het Besluit uitlaatsystemen motorvoertuigen en bromfietsen tot een goedgekeurd type behoort. Immers, ook indien dergelijk geluid als hinderlijk wordt ervaren kan het niet als onnodig worden gekenschetst, nu het door de wetgever is toegelaten. 3.14. Ten aanzien van de gedraging in de onderhavige zaak is door de verbalisant blijkens de toelichting in het zaakoverzicht van het CJIB waargenomen: "Op auto was een uitlaat zonder demper gemonteerd met de uitlaatmonding naar rechts. Voertuig produceerde extreem meer geluid dan een soortgelijke auto met een normale uitlaat. Ik, verbalisant, hoorde de betrokkene al eerder dan dat ik hem zag.". 3.15. Aldus is onvoldoende vastgesteld om de conclusie te dragen dat sprake is van "als bestuurder van een motorvoertuig (...) onnodig geluid veroorzaken". Een en ander is slechts anders, wanneer op grond van de in het dossier aanwezige informatie kan worden vastgesteld dat gebruik is gemaakt van een niet goedgekeurd type uitlaatsysteem. 3.16. Het hof acht zich in zoverre onvoldoende voorgelicht. Het zal de advocaat-generaal opdragen omtrent het in 3.15 overwogene nadere informatie te verschaffen. 4. De beslissing Het gerechtshof: draagt de advocaat-generaal op binnen vier weken na heden de inlichtingen als hierboven bedoeld te verschaffen; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Poelman en Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Hiemstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting, zijnde mr. Dijkstra buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.