Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS7864

Datum uitspraak2004-11-18
Datum gepubliceerd2005-02-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers02/667
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betredingsverbod. Procesbelang bij voldoende aannemelijkheid schade. Geen bevoegdheid artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet want onvoldoende basis voor oordeel dat sprake was van ernstige vrees voor ontstaan verstoring openbare orde.


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG sector bestuursrecht enkelvoudige kamer ____________________________________________________ UITSPRAAK ____________________________________________________ Reg.nr.: Awb 02/667 Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde: mr. J.G.W. Vreijling, advocaat te Bergen op Zoom, tegen: de burgemeester van Kapelle, verweerder. I. Procesverloop. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 29 oktober 2002 van verweerder (het bestreden besluit). Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank op 4 oktober 2004, waar eiser bij echtgenote is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder was vertegenwoordigd door drs. S.M.P. van Terheijden en C.J.M. Uitterhoeve, beiden werkzaam bij verweerder. II. Overwegingen. 1. Eiser huurde een bedrijfsruimte op het terrein [adres ] te [woonplaats]. 2. Met het oog op woningbouwplannen op het terrein heeft verweerder onderzoek laten doen naar de bodemgesteldheid van het terrein. De onderzoeksbevindingen van 13 mei 2002, waaronder het aantreffen van asbest, zijn voor verweerder aanleiding geweest om bij besluit van 21 mei 2002 (besluit 1) een betredingsverbod te bevelen. 3. Aanvullende onderzoeksresultaten hebben geleid tot een besluit van 24 mei 2002 (besluit 2) waarbij verweerder heeft besloten tot een versoepeling van besluit 1, onder meer in de zin dat het betredingsverbod voor verharde gedeelten van het terrein met onmiddellijke ingang werd opgeheven. 4. Bij besluit van 30 mei 2002 (besluit 3) heeft verweerder de besluiten 1 en 2 ingetrokken en opnieuw tot onder meer een betredingsverbod besloten. 5. Het bezwaar van eiser tegen besluit 1 is met het bestreden besluit ongegrond verklaard onder wijziging van de wettelijke grondslag van besluit 1 in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet. De grondslag van de besluiten 1, 2 en 3 was artikel 175 van de Gemeentewet. 6. In geschil is of eiser in zijn beroep kan worden ontvangen. Voorts is in geschil of verweerder op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet bevoegd was besluit 1 te nemen. Vervolgens is ter beoordeling of besluit 1 noodzakelijk was voor de handhaving van de openbare orde, in de zin dat verweerder in redelijkheid tot besluit 1 heeft kunnen komen. 7. Verweerder heeft gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat eiser geen procesbelang meer heeft. De huur van de bedrijfsruimte is per 31 december 2002 opgezegd, de bedrijfsruimte is inmiddels gesloopt, de bodem van het terrein is gesaneerd en het betredingsverbod is bij besluit van 1 maart 2004 opgeheven. Over de besluitvorming is aangevoerd dat het geconstateerde gevaar voor asbestbesmetting, gelet op de onderzoeksresultaten en de adviezen van onder andere de GGD, zodanig ernstig moest worden genomen dat direct actie moest worden genomen. Risico’s voor de volksgezondheid konden niet worden uitgesloten en hiermee was een ernstige vrees voor het ontstaan van schending van de openbare orde aannemelijk. Dit heeft op 17 mei 2002 tot een betredingsverbod geleid dat op 21 mei 2002 met besluit 1 is bekrachtigd. 8. Volgens eiser is zijn procesbelang gelegen in schadevergoeding. De schade is voorlopig geschat op € 450.000,- en bestaat volgens eiser onder andere uit gederfde omzet en extra huurkosten. Eiser heeft gesteld dat het aangetroffen asbest en de verdere bodemverontreiniging geen ernstig gevaar voor de volksgezondheid vormden. In dit verband is gewezen op een besluit van 3 maart 2003 van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland waarin volgens eiser onder meer is vastgesteld dat sanering van het terrein niet urgent was. De uitgebrachte rapporten en adviezen gaven ook onvoldoende aanleiding om een ernstig gevaar voor de volksgezondheid aan te nemen. Voorts was geen sprake van dreiging van verstoring van de openbare orde. Eiser heeft tenslotte gesteld dat geen evenwichtige belangenafweging heeft plaats gevonden. 9. De rechtbank overweegt het volgende. 10. Eiser heeft gesteld dat hij als gevolg van de besluitvorming van verweerder schade heeft geleden. De schade is veroorzaakt doordat eiser zijn garagebedrijf op 17 mei 2002 met onmiddellijke ingang heeft moeten sluiten en hij genoodzaakt is geweest om het bedrijf elders voort te zetten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat de schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van besluit 1. Daarmee is het procesbelang van eiser gegeven. Het beroep is ontvankelijk. 11. Artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet luidt: “De burgemeester is bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde”. 12. Ter beoordeling is of verweerder de bevoegdheid had om besluit 1 te nemen. Dat is het geval als sprake was van een verstoring van de openbare orde. Daarvan is de rechtbank op grond van de voorliggende stukken niet gebleken. 13. Met betrekking tot de vraag of wel sprake was van een ernstige vrees voor het ontstaan van een verstoring van de openbare orde stelt de rechtbank vast dat verweerder besluit 1 vooral heeft gebaseerd op een rapport van 13 mei 2002 van ingenieursbureau Oranjewoud. Uit dit rapport blijkt dat op het terrein asbest is aangetroffen op grond waarvan directe humane risico’s niet waren uit te sluiten. In het rapport is voorts overwogen dat rekening diende te worden gehouden met mogelijke onrust onder bewoners van de aangrenzende woonwijk en de gebruikers van het perceel. Verder is aangegeven dat de lokatie op dat moment op basis van humaan toxicologische en maatschappelijke redenen kon worden beoordeeld als een urgent geval van bodemverontreiniging. Aanbevolen is om aanvullend onderzoek te doen naar de omvang en ernst van de verontreiniging met asbest, onder meer om te kunnen bepalen of er daadwerkelijk directe humane risico’s waren. De onderzoekers hebben in overweging gegeven om de gebruikers en omwonenden bij eventueel aanvullend onderzoek te informeren. 14. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de weergegeven bevindingen en overwegingen van het rapport van 13 mei 2002 onvoldoende basis voor het oordeel dat sprake was van een ernstige vrees voor het ontstaan van een verstoring van de openbare orde. Ook overigens heeft de rechtbank in de stukken geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel aangetroffen. 15. Het voorgaande betekent dat verweerder niet bevoegd was om op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet besluit 1 te nemen. Verweerder heeft besluit 1 op onjuiste gronden gehandhaafd. De conclusie is dan ook dat het bestreden besluit in rechte geen stand houdt. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal wegens strijd met de wet worden vernietigd. 16. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen. 17. Gelet op het feit dat verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen, overweegt de rechtbank nog het volgende. 18. Eiser heeft bij brief van 1 juli 2002 bezwaar gemaakt tegen het sluiten van het terrein per 17 mei 2002. Inmiddels had verweerder met besluit 3 de besluiten 1 en 2 ingetrokken. In het bezwaar is niet aan een of meerdere van genoemde besluiten gerefereerd maar uit het bestreden besluit valt op te maken dat verweerder het bezwaar heeft opgevat als was het uitsluitend tegen besluit 1 gericht. De rechtbank kan verweerder daarin niet volgen omdat besluit 1 ten tijde van het maken van bezwaar al was ingetrokken en het bezwaar naar zijn strekking ook geacht moest worden tegen besluit 3 te zijn gericht. In het bestreden besluit had derhalve ook op het bezwaar tegen besluit 3 moeten worden beslist. III. Uitspraak. De Rechtbank Middelburg verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak; bepaalt dat de gemeente Kapelle aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 109,- (honderdnegen euro) vergoedt; veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op € 644,- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de gemeente Kapelle aan eiser. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2004 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Bezemer-Kralt, griffier. Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.