Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS8265

Datum uitspraak2005-02-22
Datum gepubliceerd2005-02-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/730127-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontslag van rechtsvervolging. Bewezen is dat verdachte opzettelijk zonder vergunning heeft ontgrond. Ingevolge de Ontgrondingsverordening van de provincie was voor de werkzaamheden echter geen vergunning vereist.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Economische Politierechter Parketnummer: 07.730127-03, 730188-04 (gevoegd) Uitspraak: 22 februari 2005 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: (verdachte), adres: plaats: Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2005. De BV is ter zitting vertegenwoordigd door ( ), directeur van (verdachte). De officier van justitie, mr. S.Buis, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot: - een geldboete van € 1000 waarvan € 500 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren voor het onder 730127-03 feit 1 ten laste gelegde feit - een geldboete van € 250 voor het onder 730127-03 feit 2 ten laste gelegde - een geldboete van € 1500 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren voor het onder 730188-04 ten laste gelegde TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: onder 730127-03: 1. verdachte op of omstreeks 18 oktober 2002, in de gemeente ( ), een (deel van een) perceel grond. Kadastraal bekend onder gemeente Ommen, sectie(s) A, althans alleen, al dan niet opzettelijk zonder vergunning heeft ongrond, dan wel als eigenaar of gebruiker van genoemd perceel heeft toegelaten dat toen door ontgronding zonder vergunning plaats had, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) toen aldaar over een oppervlakte van ongeveer 50 bij 40 meter en een diepte van ongeveer 0,30 meter en/of een oppervlakte van ongeveer 94 bij 7 meter en een diepte van ongeveer 0,20 meter de grond afgegraven, althans zulks heeft/hebben toegelaten 2. verdachte op of omstreeks 18 oktober 2002, in de gemeente ( ), terwijl aan (verdachte) door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Ommen bij besluit van 25 november 1997 een vergunning krachtens de Wet Milieubeheer was verleend tot het in die gemeente in of op het perceel (), oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in categorie 1, 8 en 13 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers heeft verdachte toen aldaar - in strijd met voorschrift 5.5 van voormelde vergunning vloeibare chemicaliën en/of oliën en/of afgewerkte olie en/of andere vloeibare gevaarlijke afvalstoffen niet bewaard in goed gesloten vaatwerk en/of - in strijd met voorschrift 5.8 van voormelde vergunning vaatwerk, bestemd tot het over of aftappen van vloeistoffen en/of de aftappunten niet boven een lekbakconstructie geplaatst onder 730188-04: dat verdachte op of omstreeks 6 juli 2004, in de gemeente ( ), een (deel van een) perceel grond, kadastraal bekend onder gemeente ( ), sectie(s) ( ), nr ( ), tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk zonder vergunning heeft ontgrond, dan wel als eigenaar of gebruiker van genoemd perceel heeft toegelaten dat toen daar ontgronding zonder vergunning plaats had, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) toen aldaar over een oppervlakte van ongeveer 40 bij 5 meter en een diepte van ongeveer 2 meter de grond afgegraven, althans zulks heeft/hebben toegelaten BEWIJS De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 730127-03 1 en 2 ten laste is gelegd, en hetgeen de verdachte onder 730188-04 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: verdachte op 18 oktober 2002, in de gemeente ( ), een (deel van een) perceel grond, kadastraal bekend onder gemeente ( ), sectie ( ), nr(s). ( ) en/of ( ) opzettelijk zonder vergunning heeft ontgrond, immers heeft verdachte toen aldaar over een oppervlakte van ongeveer 50 bij 40 meter en een diepte van ongeveer 0,30 meter en/of een oppervlakte van ongeveer 94 bij 7 meter en een diepte van ongeveer 0,20 meter de grond afgegraven, verdachte op 18 oktober 2002, in de gemeente ( ), terwijl aan verdachte door Burgemeester en Wethouders van de gemeente ( ) bij besluit van 25 november 1997 een vergunning krachtens de Wet Milieubeheer was verleend tot het in die gemeente in of op het perceel Balkerweg nr. 28, oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in categorie 1, 8 en 13 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, zich, opzettelijk heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers heeft verdachte toen aldaar - in strijd met voorschrift 5.5 van voormelde vergunning vloeibare chemicaliën en/of oliën en/of afgewerkte olie en/of andere vloeibare gevaarlijke afvalstoffen niet bewaard in goed gesloten vaatwerk en - in strijd met voorschrift 5.8 van voormelde vergunning vaatwerk, bestemd tot het over of aftappen van vloeistoffen en/of aftappunten niet boven een lekbakconstructie geplaatst, verdachte op 6 juli 2004, in de gemeente ( ), een (deel van een) perceel grond, kadastraal bekend onder gemeente ( ), sectie(s) ( ), nr ( ), opzettelijk zonder vergunning heeft ontgrond, immers heeft verdachte toen aldaar over een oppervlakte van ongeveer 40 bij 5 meter en een diepte van ongeveer 2 meter de grond afgegraven Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het onder 730127-03 feit 2 bewezene levert op: Opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 18.18 van de Wet Milieubeheer, begaan door een rechtspersoon strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de Economische Delicten De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. Ten aanzien van het 1 onder 730127-03 feit 1 en het onder 730188-04 bewezene Bewezen is dat verdachte terzake van beide feiten opzettelijk zonder vergunning heeft ontgrond. (art. 3 eerste lid van de Ontgrondingenwet). In het tweede lid van art. 5 van de Ontgrondingenwet is bepaald dat bij provinciale verordening nadere regels omtrent ontgrondingen als bedoeld in art. 8 tweede lid van de Ontgrondingenwet (waar de door verdachte verrichte ontgrondingen onder vallen) worden gesteld. Het tweede lid van art. 7 van de Ontgrondingenwet bepaalt dat bij voornoemde verordening voor daarbij aan te duiden categorieën van ontgrondingen (wegens haar bijzondere aard of met het oog op bijzondere gewestelijke omstandigheden, kan worden bepaald dat het verbod om zonder vergunning te ontgronden niet geldt. In de betreffende provinciale verordening (Besluit van Provinciale Staten van 17 december 1997, nummer 61-I, in werking getreden per 1 februari 1998) is bepaalt dat o.a. voor het aanleggen van parkeerterreinen en de normale uitoefening van het landbouwbedrijf geen ontgrondingsvergunning is vereist. Voorts bepaalt de verordening nog dat zo een vergunning weer wel vereist is indien die ontgrondingen primair geschieden ter verkrijging van bodemmateriaal. De economische politierechter overweegt als volgt: De ontgronding op 18 oktober 2002 (feit 1 onder 730127-03) diende ter aanlegging van een parkeerterrein en geschiedde niet primair ter verkrijging van bodemmateriaal. De economische politierechter stelt vast dat de ontgronding op 6 juli 2004 is verricht ter uitvoering van een aan de BV verleende milieuvergunning en niet primair geschiedde ter verkrijging van bodemmateriaal. Ten aanzien van beide ontgrondingen is de economische politierechter aldus van oordeel dat het verbod van art. 3 eerste lid van de Ontgrondingenwet niet geldt. Door de officier van justitie is gewezen op het achtste lid van art. 10 van de Ontgrondingenwet. De ontgronding op 18 oktober 2002 was namelijk strijdig met het bestemmingsplan. De economische politierechter overweegt hieromtrent het volgende: Het achtste lid van art. 10 Ontgrondingenwet bevat een procedurele coördinatiebepaling met als doel dat wordt voorkomen dat er een vergunningssituatie kan ontstaan die in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Deze bepaling kan de wettelijk geregelde vrijstelling niet doorkruisen zodat voor feit 1 onder 730127-03 geen vergunning in kader van de Ontgrondingenwet was vereist. De door verdachte verrichte ontgrondingen zijn aldus niet strafbaar en verdachte zal ten aanzien daarvan worden ontslagen van alle rechtsvervolging. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de economische politierechter de na te noemen beslissing passend. Bij zijn beslissing heeft de economische politierechter rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 13 september 2004 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst; De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op: de artikelen 23, 24, 51 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 18.18 van de Wet Milieubeheer, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten BESLISSING Ten aanzien van de tenlasteleggingen Het onder 730127-03 feit 1 en 2 ten laste gelegde en het onder 730188-04 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven. Het onder 730127-03 feit 2 bewezen verklaarde levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. De economische politierechter ontslaat de verdachte terzake het onder 730127-03 1 ten laste gelegde en onder 730188-04 ten laste gelegde van alle rechtsvervolging. De economische politierechter veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van € 250. Aldus gewezen door mr. H.F.J.M. Schröder, economische politierechter, in tegenwoordigheid van mr. R.ter Haar als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2005.