Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS8285

Datum uitspraak2005-02-24
Datum gepubliceerd2005-02-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5106 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hoogte van de vastgestelde verschuldigde gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.


Uitspraak

03/5106 WAO E N K E L V O U D I G E K A M E R U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij besluit van 6 februari 2003 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 november 2002, waarbij de door haar verschuldigde gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 2003 is vastgesteld op 2,66%, ongegrond verklaard. De rechtbank Roermond heeft bij uitspraak van 25 augustus 2003, nummer 03/270, het namens appellante tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Namens appellante heeft mr. M.F.J.J.M. Tijssen, advocaat te Roermond, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 3 februari 2005, waar partijen - met bericht van verhindering - niet zijn verschenen. II. MOTIVERING Bij besluit van 6 februari 2003 heeft gedaagde de door appellante verschuldigde gedifferentieerde premie op grond van de WAO bepaald op 2,66%. De hoogte van deze gedifferentieerde premie is mede gebaseerd op aan appellantes ex-werknemer [ex-werknemer] in verband met op 27 december 1999 ingetreden arbeidsongeschiktheid bij besluit van 6 december 2000 met ingang van 25 december 2000 toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de WAO. De rechtbank is, van oordeel zijnde dat in het onderhavige geval het bepaalde in artikel 87e van de WAO niet aan appellante kan worden tegengeworpen, vervolgens tot het oordeel gekomen dat aan het bestreden besluit ten grondslag liggende standpunt aangaande de eerste arbeidsongeschiktheidsdag haar juist voorkomt en heeft het beroep ongegrond verklaard. Appellante kan zich met het oordeel van de rechtbank over de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet verenigen en heeft in hoger beroep ter onderbouwing van haar standpunt herhaald dat ten onrechte is uitgegaan van de datum van 27 december 1999 als eerste ziektedag van de ex-werknemer Rissenbeek, dat de eerste ziektedag later ligt en dat derhalve de differentiatiepremie voor 2003 te hoog is vastgesteld. De Raad overweegt dienaangaande het volgende. Ingevolge artikel 87e van de WAO kan het beroep van een werkgever tegen een besluit als het onderhavige niet zijn gegrond op de grief dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Grieven die zien op het bestaan van een dienstbetrekking en daarmee op het bestaan van verzekering voor de WAO kunnen, naar de Raad in zijn uitspraak van 22 maart 2001, RSV 2001,98, heeft overwogen, slechts slagen in het beroep dat betrekking heeft op de toekenning van die - als hier - na 1 januari 1998 toegekende uitkering. Artikel 87e van de WAO staat er evenzeer aan in de weg, dat in het onderhavige premiegeschil met vrucht kan worden opgekomen tegen de ingangsdatum van de WAO-uitkering. De Raad verwijst hiervoor naar zijn uitspraak van 4 december 2003, USZ 2004,23. Naar het oordeel van de Raad dient onder de grief dat een uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld, mede te worden begrepen een grief met betrekking tot de datum met ingang waarvan de uitkering is toegekend. De stelling van appellante op de zitting van de rechtbank dat zij het toekenningsbesluit WAO van 6 november 2000 nimmer heeft ontvangen kan - dit in tegenstelling tot het oordeel van de rechtbank - naar het oordeel van de Raad er evenmin toe leiden dat dan het bepaalde in artikel 87e van de WAO buiten toepassing moet blijven. Gedaagde heeft dienaangaande in zijn verweerschrift medegedeeld dat, nu appellante de ontvangst van de aan haar verzonden afschrift van de toekenningsbeslissing WAO ontkent, zij van mening zijn dat het bezwaarschrift tegen het besluit premiedifferentiatie WAO 2003 dient te worden opgevat als eveneens gericht tegen deze toekenningsbeslissing WAO. Zij zullen dan ook afschriften van het bezwaarschrift en de naderhand door appellante ingediende inhoudelijke stukken alsnog overdragen aan het districtskantoor Venlo, welk kantoor voor de verdere afhandeling van het bezwaarschrift zal zorg dragen. De Raad vertrouwt erop dat gedaagde hierna zal handelen. Uit het vorenoverwogene volgt dat de aangevallen uitspraak, zij het op verbeterde gronden, in stand kan blijven. De Raad ziet geen aanleiding tot de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2005. (get.) B.J. van der Net. (get.) A.H. Hagendoorn-Huls. RB2102