Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS8335

Datum uitspraak2005-03-02
Datum gepubliceerd2005-03-02
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers75277/HA ZA 04-829
Statusgepubliceerd


Indicatie

De vraag die partijen in deze procedure verdeeld houdt, is de vraag of de curator de betalingsopdrachten ten laste van het creditsaldo van een failliete BV, uitgevoerd door de bank na de uitspraak van het faillissement maar vóór de publicatie daarvan, met succes van de bank, als neutrale hulppersoon, kan terugvorderen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet mogelijk is.


Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR Sector civiel recht zaak- en rolnummer: 75277/HA ZA 04-829 datum: 2 maart 2005 Vonnis van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken in de zaak van: [eiser], ex artikel 1:14 BW wonende te [plaatsnaam], handelend in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FAR BEHEER B.V., mede handelend onder de naam BETER SLAPEN - POLYFOAM EN EURO SLAAP DISCOUNT, statutair gevestigd te Rotterdam, EISER bij dagvaarding van 19 augustus 2004, procureur mr. A. de Groot, advocaat mr. J.P.M. Borsboom te [plaatsnaam], tegen: de coöperatie U.A. COÖPERATIEVE RABOBANK WEST-KENNEMERLAND U.A., statutair gevestigd en kantoor houdende te [plaatsnaam], GEDAAGDE, procureur mr. H.R.M. Jenné, advocaat mr. S. Brenninkmeijer te Utrecht. Partijen zullen verder worden genoemd "de curator" respectievelijk "de Rabobank". 1. HET VERLOOP VAN HET GEDING 1.1 De curator heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de dagvaarding, waarbij 9 producties zijn overgelegd. 1.2 De Rabobank heeft een conclusie van antwoord genomen, waarbij 7 producties zijn overgelegd. 1.3 Op 27 oktober 2004 heeft de rechtbank een in deze zaak tussen partijen gewezen vonnis uitgesproken. Ter uitvoering van dat vonnis heeft op 6 januari 2005 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. 1.4 Ten slotte is vonnis gevraagd. De inhoud van al deze stukken geldt als hier ingelast. 2. DE FEITEN Tussen partijen staat het volgende vast: a. FAR Beheer BV is bij vonnis van 23 december 2003 door de rechtbank Rotterdam in staat van faillissement verklaard, met benoeming van eiser tot curator. b. Het faillissement is op 30 december 2003 gepubliceerd in de Staatscourant. c. FAR Beheer BV had een rekening-courantverhouding met de Rabobank onder nummer [rekeningnummer 1]. d. In de periode van 23 december 2003 t/m 30 december 2003 zijn in opdracht van de bestuurder van FAR Beheer BV, de heer [naam], door de Rabobank (tele)betalingsopdrachten uitgevoerd. In voormelde periode is in totaal een bedrag van Euro 9.044,80 overgeboekt naar het rekeningnummer [rekeningnummer 2]ten name van Beter Slapen. 3. HET GESCHIL 1.1 De curator heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Rabobank zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curator te voldoen een bedrag van Euro 19.618,91 te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van Euro 18.305,50 vanaf 13 augustus 2004 tot aan de dag der algehele voldoening en met veroordeling van de Rabobank in de kosten van het geding. 1.2 Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft de curator zijn eis verminderd in dier voege dat hij thans betaling vordert van een bedrag groot Euro 9.049,37 en voor het overige zijn vordering handhaaft. 1.3 De curator heeft aan zijn vordering - verkort en zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd, dat de Rabobank na de faillissementsdatum, in de periode van 23 december 2003 t/m 30 december 2003, nog betalingsopdrachten heeft uitgevoerd in opdracht van de voormalig bestuurder van FAR Beheer BV, de heer [naam], terwijl gelet op het bepaalde in artikel 23 van de Faillissementswet betalingen na de faillissementsdatum slechts rechtsgeldig konden worden gedaan na goedkeuring van de curator. 1.4 De Rabobank heeft de vordering en de gronden daarvan gemotiveerd weersproken. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat zij weliswaar in de genoemde periode betalingsopdrachten heeft verwerkt voor FAR Beheer BV, maar dat de curator deze betalingen niet van haar kan terugvorderen, maar deze bij de begunstigde van die betalingen moet terugvorderen. De Rabobank wijst er daarbij op dat zij ten tijde van de debiteringen niet van het faillissement op de hoogte was, aangezien het faillissement nog niet gepubliceerd was en de Rabobank ook niet op enige andere wijze bedacht hoefde te zijn op een faillissement van FAR Beheer BV, zodat zij de betalingsopdrachten rechtmatig heeft verwerkt. 4. DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL 4.1 De vraag die partijen in deze procedure verdeeld houdt, is de vraag of de curator de betalingsopdrachten ten laste van het creditsaldo van FAR Beheer BV, uitgevoerd door de Rabobank na de uitspraak van het faillissement maar vóór de publicatie daarvan, thans met succes van de Rabobank, als neutrale hulppersoon, kan terugvorderen. 4.2 De curator heeft het standpunt ingenomen dat dit mogelijk is en verwijst ter onderbouwing van zijn stellingen naar een arrest van de Hoge Raad, HR 31 maart 1989, NJ 1990, 1, Vis q.q./ NMB, stellende dat in dat arrest door de Hoge Raad is bepaald, dat indien de bank vóór de datum van het faillissement nog niet alle handelingen heeft verricht om de betalingen te effectueren, terugvordering van die betalingen door de curator mogelijk is, omdat die betalingen in strijd met het bepaalde in artikel 23 van de Faillissementswet zijn verricht. De rechtbank kan de curator hierin niet volgen. In voormelde uitspraak doet zich een andere situatie voor: de curator vorderde daar de betaling van de bank terug van een bedrag dat ten gunste van de bank (de crediteur) was afgeschreven en niet, zoals in deze zaak, van de bank aan wie als neutrale hulppersoon een betalingsopdracht was gegeven. 4.3 Verder heeft de curator nog verwezen naar een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 november 1995 (JOR 1996/9) waarin is overwogen dat terugvordering van na de datum van het faillissement maar vóór de publicatie daarvan verrichte betalingen niet alleen mogelijk is van de begunstigde, maar gelet op artikel 23 van de Faillissementswet en het stelsel van die wet ook van de uitvoerende bank. De curator wijst erop dat in dat vonnis verder nog is overwogen dat het daarbij geen rol speelt of de uitvoerende bank wel of niet op de hoogte was van het faillissement en dat het naar vrije keuze van de curator is of hij van de begunstigde dan wel van de bank deze betalingen gaat terugvorderen, zodat hij op grond van dat vonnis de betalingen van de Rabobank kan terugvorderen. 4.4 De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Door de Rabobank is de stelling van de curator dat hij de gestelde debiteringen van de uitvoerende bank kan terugvorderen gemotiveerd betwist. Hierbij heeft zij een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 juni 2001 (JOR 2001/218) in het geding gebracht, waarin de volgende situatie zich voordeed. Een bank heeft een betaling in opdracht van de failliet verricht, welke opdracht vóór het faillissement is verricht en welke betaling is voltooid na de uitspraak van het faillissement maar vóór de publicatie ervan. De vraag was of de bank in deze situatie genoodzaakt kan worden opnieuw aan de curator te betalen. De rechtbank overwoog toen dat de verbintenis om slechts te handelen overeenkomstig de wens van de curator niet reeds ontstond op het moment van de faillietverklaring. Wat dat betreft moet immers een onderscheid gemaakt worden tussen de (zakenrechtelijke) consequentie van een faillissement in de verhouding tussen de failliet en degene aan wie betaald wordt en de (verbintenisrechtelijke) consequentie ervan in de verhouding tussen de failliet c.q. curator en de bank. De rechtbank overwoog voorts dat het strijdig is met het stelsel van de wet en de daarin wel geregelde gevallen dat een verbintenisrechtelijk gevolg is verbonden aan een faillissement, waarvan degene op wie de verbintenis rust nog geen kennis heeft kunnen nemen. Noch op grond van artikel 23 Faillissementswet noch op grond van enige andere bepaling is aan te nemen dat op de bank de verbintenis rust om, indien een betaling in opdracht van de failliet is verricht en pas is voltooid na de faillietverklaring, doch voordat de bank van de faillietverklaring kennis kon nemen, nogmaals het aan de derde betaalde bedrag aan de boedel te betalen, aldus nog steeds de rechtbank Amsterdam in haar vonnis van 6 juni 2001. 4.5 Verder heeft de Rabobank nog een niet gepubliceerde uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 31 december 2003 in het geding gebracht, in welk vonnis in aansluiting op het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 juni 2001 wordt overwogen dat, voor de vraag of er aanspraak bestaat op terugbetaling, het moment bepalend is waarop de bank wist of redelijkerwijs kon weten dat er sprake was van een (dreigend) faillissement, in het geding gebracht. In deze Roermondse zaak deed de situatie zich voor dat de betalingsopdracht gelijk in de onderhavige zaak na de uitspraak van het faillissement was gedaan. Daarnaast is door de Rabobank gemotiveerd aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van het faillissement vóór de publicatie op 30 december 2003 en dat zij ook geen aanleiding had om op een dreigend faillissement bedacht te zijn. Hiertoe heeft de Rabobank bij gelegenheid van de comparitie van partijen op 6 januari 2005 bij monde van de heer Verhage onder meer verklaard, dat de verhouding tussen de Rabobank en FAR Beheer BV een rekening-courantverhouding betrof, waarbij het gebruikelijk was dat inkomsten op die rekening altijd nagenoeg dezelfde dag via telefonische overboeking in opdracht van FAR Beheer werden doorgeboekt, zodat het saldo telkens werd afgeroomd en dat dit in de periode tussen 23 december 2003 en 30 december 2003 niet anders was. Nu deze verklaring door de curator niet is betwist, kan naar het oordeel van de rechtbank als vaststaand aangenomen worden dat de Rabobank in de periode tussen 23 december 2003 en 30 december 2003 niet van het faillissement van FAR Beheer op de hoogte is geweest. 1.6 Gelet op voormelde (recente) uitspraken van de rechtbanken Amsterdam en Roermond, waarin de in de onderhavige zaak aan orde zijnde kwestie nagenoeg identiek is aan de situaties die zich voordeden in bedoelde uitspraken, ziet de rechtbank geen aanleiding om van de in die uitspraken gevolgde redeneringen af te wijken. Gelijk de (voorzieningenrechter van de) rechtbank te Roermond acht de rechtbank bepalend voor de vraag of er aanspraak bestaat op terugbetaling aan de curator, het moment waarop de bank wist of behoorde te weten dat er sprake is van een (dreigend) faillissement (volgens art. 52 Fw). Nu vast staat dat de bank vóór 30 december 2003 niet op de hoogte was van het faillissement van FAR Beheer BV, kan de curator derhalve geen terugbetaling van de Rabobank vorderen van het bedrag van Euro 9.044,40, vermeerderd met kosten door partijen gesteld op Euro 9.049,37. 1.7 De stelling van de curator dat de wetenschap van de Rabobank van het faillissement, gelet op het vonnis van 8 november 1995 van de rechtbank Amsterdam ook helemaal niet van belang is, verwerpt de rechtbank dan ook. Het voorgaande laat overigens onverlet dat de curator, met een beroep op het arrest Vis q.q. / NMB (HR 31 maart 1989, NJ 1990/1) het vorenbedoelde bedrag kan terugvorderen van de ontvanger (Beter Slapen) ervan. 1.8 De curator zal als de in de ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. 5 DE BESLISSING De rechtbank: Wijst het gevorderde af. Verwijst de curator in de kosten van het geding, tot heden aan de zijde van Rabobank begroot op Euro 430,= aan verschotten en op Euro 904,= aan salaris van de procureur. Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. J. Blokland en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 2 maart 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.