Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS8431

Datum uitspraak2005-03-02
Datum gepubliceerd2005-03-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200405141/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 21 maart 2003 het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellante om in aanmerking te komen voor een jaarabonnement als bedoeld in paragraaf 17 sub 13 van de tarieventabel behorende bij de Verordening op de heffing en invordering van leges 2003.


Uitspraak

200405141/1. Datum uitspraak: 2 maart 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de Makelaarsvereniging Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 mei 2004 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. 1.    Procesverloop Bij besluit van 21 maart 2003 het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellante om in aanmerking te komen voor een jaarabonnement als bedoeld in paragraaf 17 sub 13 van de tarieventabel behorende bij de Verordening op de heffing en invordering van leges 2003. Bij besluit van 8 september 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 6 mei 2004, verzonden op 12 mei 2004, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 juli 2004. Deze brieven zijn aangehecht. De Afdeling heeft de zaak aan de orde gesteld ter zitting van 10 januari 2005, waar partijen zich niet hebben doen vertegenwoordigen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.    Ingevolge het tweede lid van deze bepaling worden voor de toepassing van onder andere artikel 231 de in het eerste lid bedoelde rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.    Ingevolge artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet, voor zover hier van belang, geschieden de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.    De Wet belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties is in werking getreden met ingang van 1 januari 2005. Ingevolge artikel XXIII van deze wet blijft op het beroep tegen een uitspraak op een bezwaarschrift die is gedagtekend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, het recht van toepassing zoals dit gold voor dat tijdstip.    Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals geldend tot 1 januari 2005, kan hij die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, daaronder begrepen bezwaar betreffende de in artikel 15 voorgeschreven verrekening, of tegen een ingevolge enige bepaling van de belastingwet genomen voor bezwaar vatbare beschikking, een bezwaarschrift indienen.    Ingevolge artikel 8:4, aanhef en onder g, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zoals luidend tot 1 januari 2005, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen.    Ingevolge artikel 1 van de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2003 van de gemeente Zaandam (hierna: de legesverordening) worden onder de naam "leges" rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.    Ingevolge artikel 4 van de legesverordening worden de leges geheven naar de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.    Punt 13 van paragraaf 17 van de tarieventabel behorende bij de legesverordening bepaalt: "Het tarief voor het schriftelijk dan wel digitaal beantwoorden van vragen over de bestemming of het gebruik van een object, over de gesteldheid van de bodem, over het voorkomen op een monumentenlijst, over geldende aanschrijvingen, over aanwezige (milieu-)vergunningen of over andere objectgebonden zaken, bedraagt € 50,-. Beroepsbeoefenaars, zoals makelaars en taxateurs, kunnen per bedrijf hiervoor een jaarabonnement afsluiten ad € 6.500,-, ongeacht het aantal verzoeken voor schriftelijk of digitale informatie. Abonnementhouders mogen rekenen op beantwoording van de vragen binnen twee werkdagen. Het abonnement beloopt een kalenderjaar." 2.2.    Appellante heeft bij de gemeente een verzoek ingediend om afsluiting van een jaarabonnnement voor het verkrijgen van objectinformatie. Het college heeft die aanvraag afgewezen, omdat zijns inziens de verordening niet toelaat dat een jaarabonnement wordt verleend aan een vereniging als die van appellante, die als beroepsorganisatie van in de regio werkzame makelaars meerdere opdrachtgevers vertegenwoordigt. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft het college niet-ontvankelijk verklaard, omdat het al dan niet afsluiten van een jaarabonnement naar zijn mening een privaatrechtelijke rechtshandeling is en derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. 2.3.    De rechtbank heeft het standpunt van het college dat de weigering om een jaarabonnement af te sluiten niet valt aan te merken als een publiekrechtelijke rechtshandeling, bevestigd. Zij heeft voorts, in reactie op het betoog van appellante dat de rechtbank onbevoegd is omdat het hier om een belastingbesluit zou gaan, overwogen dat daarvan pas sprake is wanneer daadwerkelijk objectinformatie wordt aangevraagd en daarvoor door het college een bepaald tarief aan leges wordt geheven. 2.4.    Appellante bestrijdt laatstgenoemd oordeel met succes. De bij de legesverordening behorende tarieventabel bepaalt in punt 13 van paragraaf 17 zowel het tarief voor een afzonderlijk verzoek om objectinformatie als het tarief voor een jaarabonnement ter verkrijging van dergelijke informatie, ongeacht het aantal in dat jaar ingediende verzoeken. De legesheffing vindt plaats volgens deze tarieven. De weigering een dergelijk abonnement af te sluiten houdt derhalve een beslissing in omtrent de toepassing van een bij de legesverordening behorend voorschrift en is daarmee een beslissing op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen, als bedoeld in artikel 8:4, aanhef en onder g, van de Awb. Tegen een dergelijke beslissing stond voor 1 januari 2005 geen beroep bij de rechtbank open. De rechtbank heeft dit miskend. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren en het beroepschrift doorsturen naar het gerechtshof te Amsterdam. Het is aan dat gerechtshof als belastingrechter om te bepalen of de weigering is aan te merken als een voor bezwaar vatbaar besluit als bedoeld in artikel 23 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. 2.5.    De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. Het gerechtshof dient omtrent vergoeding van deze kosten te beslissen. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 mei 2004, Awb 03-1658; II.    verklaart de rechtbank alsnog onbevoegd van het beroep kennis te nemen; III.    stelt de door appellante in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vast op een bedrag van € 322,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en bepaalt dat het gerechtshof te Amsterdam beslist omtrent vergoeding van deze kosten; IV.    gelast dat de gemeente Zaanstad aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 409,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Haverkamp Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2005 306.