Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS8842

Datum uitspraak2005-03-01
Datum gepubliceerd2005-03-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/097298-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

overlevering niet toegestaan: EAB bevat het lijstfeit witwassen van opbrengsten van misdrijven. RB: Uit Spaanse wettekst (en de omschrijving van de feiten) kan rb niet tot een lijstfeit komen. Als niet-lijstfeit kan het feit niet naar Nederlands recht worden gekwalificeerd.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, VIJFDE MEERVOUDIGE KAMER C Parketnummer: 13/097298-04 RK nummer: 04/4866 Datum uitspraak: 1 maart 2005 UITSPRAAK op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 december 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 15 december 2004 door de justitiële autoriteit, magistraat-rechter bij de Centrale Onderzoeksrechtbank Nº 6 van het Hooggerechtshof te Madrid, Spanje (Magistrado-Juez del Juzgado Central de Instucción, Nº 6, Madrid, España). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het [adres] hierna te noemen de opgeëiste persoon. 1. Procesgang De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 februari 2005. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.L. van Gessel, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Turkse taal. Op genoemde zitting heeft de rechtbank de termijn ex artikel 22, lid 3, van de Overleveringswet in principe voor onbepaalde tijd verlengd. 2. Grondslag en inhoud van het EAB Aan het EAB ligt een rechterlijke uitspraak die beveelt tot voorlopige hechtenis, zonder contact en zonder borg, gedateerd 27 november 2003, ten grondslag. Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan een naar Spaans recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage I aan deze uitspraak is gehecht. Het feit is nader omschreven in de op 14 januari 2005 ontvangen informatie van de Juzgado Central de Instrucción No 6, Audiencia Nacional Madrid. Van deze informatie is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage II aan deze uitspraak gehecht 3. Identiteit van de opgeëiste persoon De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Turkse nationaliteit heeft en dat hij een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft. 4. Strafbaarheid De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt (lijstfeit). Het feit valt -aldus de uitvaardigende autoriteit- onder nummer 9 op bijlage 1 bij de Overleveringswet, te weten: witwassen van opbrengsten van misdrijven. De rechtbank staat voor de vraag of de uitvaardigende lidstaat in redelijkheid tot dat oordeel is kunnen komen. De rechtbank overweegt het volgende. In het EAB wordt als omschrijving van de feiten vermeld: “[opgeëiste persoon] werd aangehouden in het Chamartin treinstation in Madrid, op 10 augustus 1999, met in zijn bezit 13.600.000 escudo’s, waarover hij geen uitleg kon geven. Uit uitgevoerd onderzoek was gebleken dat hij deel uitmaakte van een organisatie die geleid werd door de eveneens strafrechtelijk vervolgde [betrokkene], die opereerde in Spanje en in andere Europese landen, waaronder Portugal, gewijd aan het ophalen van vervoeren van geld afkomstig uit de handel in heroïne, hetgeen het mogelijk maakte dat de belanglijkste Turkse drugssmokkelaars die in die landen betrokken waren bij de smokkel van heroïne afkomstig uit Turkije of van organisaties gevestigd in Turkije, in hun land enorme sommen geld die geproduceerd werden door de illegale drugssmokkel konden ontvangen.” Uit de op 14 januari 2005 ontvangen nadere informatie van de Juzgado Central de Instrucción No 6, Audiencia Nacional Madrid blijkt dat de opgeëiste persoon niet langer wordt vervolgd wegens deelneming aan een criminele organisatie (“...omdat uit de uitgevoerde onderzoeken slechts gebleken is dat hij (rechtbank: [opgeëiste persoon]) één keer 13.600.000 escudo’s transporteerde, afkomstig van drugshandel, zonder dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie”). Derhalve resteert als feitenomschrijving: hij had veel geld op zak zonder dat hij daar een afdoende verklaring over kon geven. Er wordt niets gesteld omtrent zijn wetenschap omtrent de herkomst van de gelden. Dit element komt alleen aan de orde in de brief van 14 januari 2005 waarin wordt gemeld: “De beoogde te houden rechtszitting lastens [opgeëiste persoon] is om te bepalen of hij wist dat het in beslag genomen geld afkomstig was van de verkoop van drugs, en daarmee bewust was dat hij bezig was met het witwassen van geld afkomstig van drugshandel.” Bij dit stuk is gevoegd de complete tekst van artikel 301 van het Spaanse Wetboek van Strafrecht. Op de zogenoemde opzetvariant van genoemd artikel (lid 1) staat een gevange-nisstraf van zes maanden tot zes jaren; op de zogenoemde schuldvariant (lid 3) staat een gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaren. Slechts in geval sprake zou zijn van de opzetvariant kan -gelet op het strafmaximum- worden gesproken van een lijstfeit. De feiten zoals omschreven brengen de rechtbank tot het oordeel dat de uitvaardigende autoriteit in redelijkheid niet tot het oordeel kon komen dat sprake is van de opzetvariant, dus van een lijstfeit. De rechtbank zal het feit daarom beoordelen als een feit dat valt onder categorie II onder e) van het EAB. Blijkens vorengenoemde nadere informatie van de Spaanse autoriteiten wordt de opgeëiste persoon -zakelijk weergegeven- verdacht van het volgende. “Op 10 augustus 1999 werden in het bezit van [opgeëiste persoon], (...) een bedrag van 13.600.000 escudo’s gevonden, waarover hij geen verklaring kon geven betreffende de herkomst.” Het feit, zoals hierboven omschreven, kan naar het oordeel van de rechtbank naar Nederlands recht niet als een strafbaar feit worden gekwalificeerd, nu niets is vermeld omtrent enige wetenschap van de opgeëiste persoon omtrent de (criminele) herkomst van de gelden, zodat niet gesproken kan worden van een feit dat zowel naar Spaans recht als Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank zal derhalve de overlevering van de opgeëiste persoon weigeren. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit vorengenoemde nadere informatie tevens blijkt dat een uitleveringsverzoek van de Spaanse autoriteiten voor dezelfde feiten als die ook thans aan de orde zijn, door de Nederlandse Minister van Justitie bij besluit van 3-8-2001 werd afgewezen wegens ontoereikendheid van de toegestuurde documenten. Een later uitleverings-verzoek aan de Duitse autoriteiten, eveneens voor dezelfde feiten, werd door het bevoegde gerecht van Duitsland op 1 juli 2003 afgewezen “daar zij bepaalde dat de feiten welke het uitleveringsverzoek bevatte ontoereikend waren.” Gelet hierop, alsmede op het tijdsverloop ziet de rechtbank geen aanleiding nog nadere vragen te stellen aan de Spaanse justitiële autoriteit. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de overige, door de raadsman gevoerde verweren onbesproken kunnen blijven. 5. Beslissing STAAT NIET TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan magistraat-rechter bij de Centrale Onderzoeksrechtbank Nº 6 van het Hooggerechtshof te Madrid, ten behoeve van het in Spanje tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. HEFT OP het -geschorste- beval gevangenhouding. Aldus gedaan door: mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter, mrs. L.E. Kalff en B.M. Vroom-Cramer, rechters, in tegenwoordigheid van G. Bos, griffier, en uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank en kamer op 1 maart 2005.