Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS8869

Datum uitspraak2004-07-29
Datum gepubliceerd2005-03-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.630163-03 en 07.880007-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

OvJ niet-ontvankelijk; in casu niet voldaan aan het klachtvereiste


Uitspraak

Rechtbank Zwolle-Lelystad Meervoudige strafkamer Parketnummers: 07.630163-03 en 07.880007-04 Uitspraak: 29 juli 2004 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2004. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer. De officier van justitie, mr. S.T.C. van der Werf, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair (parketnummer 07.630163-03) en ter zake van het onder 1 en 2 (parketnummer 07.880007-04) ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van een jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 14.500,-- met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. TENLASTELEGGINGEN De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgen tenlasteleggingen met parketnummers 07.630163-03 en 07.880007-04) De rechtbank verbetert in de tenlastelegging met parketnummers 07.880007-04 een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Ontvankelijkheid van de officier van justitie (07.630163-03) De verdediging heeft een beroep gedaan op artikel 316 juncto artikel 324 van het Wetboek van Strafrecht en – kort gezegd – aangevoerd dat, nu verdachte de zoon is van degene tegen wie de misdrijven zouden zijn gericht, vervolging slechts mogelijk is op een klacht tot vervolging van zijn moeder. Nu het dossier geen klacht van de moeder van verdachte bevat, dient – aldus de verdediging – de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard met betrekking tot de vervolging voor zover deze de dagvaarding met parketnummer 07.630136-03 betreft. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 316, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht in het onderhavige geval de vervolging alleen kan plaats hebben op een tegen verdachte gerichte klacht van degene tegen wie de misdrijven zijn gepleegd, te weten de moeder van verdachte. De rechtbank stelt vast dat het dossier geen klacht van de moeder van verdachte, dan wel van haar wettige vertegenwoordiger in burgerlijke zaken bevat. Ten aanzien van de vraag welke consequenties dit zou moeten hebben, overweegt de rechtbank dat volgens de huidige opvattingen in de rechtspraak het doel en de strekking van het klachtvereiste voorop staan en niet de formaliteiten waaraan de klacht dient te voldoen. Parketnummers: 07.630163-03 en 07.880007-04 In bijzondere omstandigheden behoeft een vormverzuim ten aanzien van een klacht niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, mits buiten twijfel staat dat de klachtgerechtigde de vervolging wenste. Op basis van de onderhavige omstandigheden van het geval - zoals die zijn gebleken uit het dossier en ter terechtzitting door de verdediging naar voren zijn gebracht - is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat buiten twijfel staat dat de klachtgerechtigde een klacht heeft willen indienen. Onder die omstandigheden dient het verzuim van het niet voldoen aan het klachtvereiste dan ook te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank zal dan ook de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van de tenlastelegging met parketnummer 07.630163-03 uitspreken. Benadeelde partij (07.630163-03) Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van de tenlastelegging met parketnummer 07.630163-03, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk is in haar vordering en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. BEWIJS De verdediging heeft aangevoerd dat - nu een deugdelijke klacht in de zaak met parketnummer 07.630136-03 ontbreekt - de aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte onrechtmatig waren. Derhalve zijn, aldus de verdediging, de verklaringen zoals verdachte en zijn echtgenote die in het kader van de vervolging ter zake van parketnummer 07.630136-03 hebben afgelegd, onrechtmatig verkregen en moeten deze van de bewijsvoering in de zaak met parketnummer 07.880007-04 worden uitgesloten. De rechtbank is, met de verdediging, van oordeel dat nu in het onderhavige geval de klacht een voorwaarde was voor de vervolgbaarheid van de verdachte, het onderhavige opsporingsonderzoek slechts had mogen plaatsvinden, indien de klacht was geschied of indien de klachtgerechtigde te kennen zou hebben gegeven zodanig onderzoek te wensen. Nu daarvan geen sprake is, is de verdachte ten onrechte aangehouden en in verzekering gesteld. Tevens is de echtgenote van verdachte ten onrechte als getuige gehoord. Echter, de enkele omstandigheid dat een verdachte een verklaring aflegt op een moment waarop hij ten onrechte in verzekering, dan wel voorlopige hechtenis wordt gehouden, brengt nog niet mee dat die verklaring niet tot bewijs zou mogen worden gebezigd. Ten aanzien van de echtgenote van verdachte geldt dat niet aannemelijk is geworden dat zij haar verklaringen uitsluitend heeft afgelegd in het licht van het resultaat van de onrechtmatig verrichte opsporingshandelingen. Derhalve gaat, zowel ten aanzien van de verdachte zelf, als ten aanzien van zijn echtgenote, het verweer van de verdediging om de door hen afgelegde verklaringen aan te merken als “verboden vruchten”, niet op. Het feit dat de echtgenote van verdachte tijdens het verhoor door de politie is gewezen op haar verschoningsrecht ten aanzien van de verdenking tegen verdachte in de zaak met parketnummer 07.630136-03, maar niet ter zake de verdenking van verdachte in de zaak met parketnummer 07.880007-04 leidt er niet toe dat de door haar afgelegde verklaring met betrekking tot de zaak met laatstgenoemd parketnummer onbruikbaar zou zijn voor het bewijs. Parketnummers: 07.630163-03 en 07.880007-04 Immers, er bestaat geen verplichting ex artikel 217 van het Wetboek van Strafrecht voor de politie om te wijzen op een (eventueel) verschoningsrecht. Derhalve gaat ook dit verweer van de verdediging niet op. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 (parketnummer 07.880007-04) ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het onder 1 en 2 (parketnummer 07.880007-04) meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: - onder 1 (parketnummer 07.880007-04): Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 225 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. - onder 2 (parketnummer 07.880007-04): Medeplegen van in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 227b juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 14 januari 2004 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst; - een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 15 april 2004 uitgebracht door de Stichting Reclassering Nederland. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. Parketnummers: 07.630163-03 en 07.880007-04 BESLISSING Ten aanzien van de tenlastelegging met parketnummer 07.630163-03 De rechtbank spreekt de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie uit. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Ten aanzien van de tenlastelegging met parketnummer 07.880007-04 Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 240 uren, te voltooien binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf. De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, zulks in de vorm van een aftrek van zes uren op vorengenoemd urenaantal. Aldus gewezen door mr. C. Kleinrensink, voorzitter, mrs. F. Spiering – van der Maden en C.W. van Kooten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.C. van Haren als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juli 2004. Mrs. C. Kleinrensink en C.W. van Kooten voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.