Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS8875

Datum uitspraak2004-07-27
Datum gepubliceerd2005-03-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.280165-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

opzet; schoppen tegen het hoofd met schoen met stalen neus; opzet op dodelijke verwonding


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Meervoudige strafkamer Parketnummer: 07.280165-04 Uitspraak: 27 juli 2004 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans verblijvende [verblijfplaats] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2004. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht. De officier van justitie, mr. M. Kamper, heeft ter terechtzitting gevorderd: - dat verdachte terzake het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar, met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook indien deze inhouden dat hij een agressie regulatie training zal volgen, - dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 79,60 aan materiële schade en een bedrag van € 1.000,-- aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van dat slachtoffer, - dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 299,-- aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel ten behoeve van dat slachtoffer. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) De rechtbank leidt het opzet van verdachte om [benadeelde partij] van het leven te beroven daaruit af dat verdachte, naar uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen - met name de verklaringen van de getuigen [getuigen] alsmede de door verdachte zelf afgelegde verklaringen - blijkt, door meermalen met zijn - met een werkschoen met stalen neus geschoeide - voet te schoppen tegen het hoofd van die [benadeelde partij], zich welbewust, willens en wetens, heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die [benadeelde partij] daardoor dodelijk zou worden verwond. Van het onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: 1 primair. Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht. 2. Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht. 3. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank vindt in dit geval een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 16 juni 2004 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst; - een voorlichtingsrapport d.d. 9 juli 2004 uitgebracht door de Stichting Reclassering Nederland. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partijen Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1 primair bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het betreffende “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” met bijlagen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 545,-- (€ 45,-- materiële schade en € 500,-- immateriële schade), vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], die in die vordering ontvankelijk is, is tot zover toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij [benadeelde partij] in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 545,-- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]. Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de ten laste van verdachte onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het betreffende “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces”, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 299,-- (immateriële schade), vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], die in die vordering ontvankelijk is, is tot zover toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] dient voor het meerdere, als zijnde onvoldoende onderbouwd, te worden afgewezen. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 299,-- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]. BESLISSING Het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 8 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ook indien zulks inhoudt dat de verdachte een agressie regulatie training zal volgen, een en ander zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [postcode] [woonplaats], [adres], van een bedrag van € 545,-- (zegge: vijfhonderd en vijfenveertig euro) . De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 545,--, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt daarbij dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan één van die onderscheiden verplichtingen tot schadevergoeding die andere (voor dat gedeelte) komt te vervallen. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres], van een bedrag van € 299,-- (zegge: tweehonderd en negenennegentig euro). De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 299,--, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt daarbij dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan één van die onderscheiden verplichtingen tot schadevergoeding die andere (voor dat gedeelte) komt te vervallen. De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat betreft het meer gevorderde af. Aldus gewezen door mr. A.C. van de Velde-ter Beek, voorzitter, mrs. H.J. Deuring en G. Blomsma, rechters, in tegenwoordigheid van A. Samson als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juli 2004. De griffier was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.