Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS9531

Datum uitspraak2005-02-16
Datum gepubliceerd2005-03-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers04/00363
Statusgepubliceerd


Indicatie

Inkomstenbelasting. Nu het onderhavige particuliere zorgservicecomplex niet op één lijn is te stellen met een ziekenhuis, is slechts de zogenoemde zorgcomponent in betaalde prijs als ziektekosten aftrekbaar.


Uitspraak

Gerechtshof achtste enkelvoudige belastingkamer nummer 04/00363 (Inkomstenbelasting) U i t s p r a a k op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/[P] (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof 1.1. Aan belanghebbende is een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 opgelegd die, in afwijking van de door hem ingediende aangifte, is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 219.311. 1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak verminderd tot een aanslag die is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 158.145. 1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek. 1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 januari 2005 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur]. 1.5. Belanghebbende heeft, voorafgaande aan de mondelinge behandeling, schriftelijk aan het Hof meegedeeld niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te kunnen zijn. Hij heeft daarbij enige bezwaren naar voren gebracht en opmerkingen gemaakt. Deze brief van belanghebbende is ter zitting door zijn gemachtigde voorgelezen. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota en de voorgelezen brief van belanghebbende moet als hier ingelast worden aangemerkt. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft de gemachtigde bij zijn pleitnota vier bijlagen overgelegd waaronder een kopie van voormelde brief van belanghebbende. 1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht. 2. Feiten 2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast. 2.2. De echtgenote van belanghebbende, [Y-X], geboren 7 september 1920 (hierna: de echtgenote) was reuma-patiënte en, na een val en een daaropvolgende ziekenhuisopname, in verband met haar geestelijke en lichamelijke gezondheidsklachten sedert 15 oktober 1996 woonachtig in het zorgservicecomplex "[A]" te [Q]. De echtgenote van belanghebbende is op 17 juli 2004 overleden. 2.3. "[A]" is een particulier appartementencomplex bestaande uit 16 appartementen. Elk appartement heeft een eigen entree, een woonkamer met keukenunit, een slaapkamer en een badkamer. De appartementen kunnen door de bewoners naar eigen wens en inzicht worden ingericht. De echtgenote bewoonde een appartement met een oppervlakte van 49,8 m². "[A]" biedt volledige verpleegkundige verzorging gedurende 24 uur per dag. Zij draagt tevens zorg voor de maaltijden, wasverzorging en huishoudelijk onderhoud van de appartementen. "[A]" is geen volledige zogenoemde AWBZ-inrichting, maar er wordt wel AWBZ-geïndiceerde zorg verleend. "[A]"ontvangt voor een gedeelte van haar kosten een bijdrage op grond van de AWBZ. Daarnaast ontvangen bewoners van "[A]", in daarvoor in aanmerking komende gevallen en afhankelijk van, en afgestemd op, hun persoonlijke zorgbehoefte, via "[A]" individueel een vergoeding ten laste van de AWBZ. In "[A]"zijn ook personen woonachtig die (nog) niet verpleegd of verzorgd behoeven te worden. Een inwonende echtgenoot of partner betaalt maandelijks een toeslag (het zogenoemde hoteltarief). 2.4. De bewoners van het complex betalen, afhankelijk van de grootte van het appartement, een vast bedrag per maand dat omvat huur, verpleging en verzorging, psycho-sociale verzorging, maaltijden, huishoudelijke verzorging en wasverzorging. Kosten voor - onder andere - huisartsenhulp, medicijnen, fysiotherapie, pedicure, huur linnengoed en extra zorg worden afzonderlijk in rekening gebracht. 2.5. "[A]" heeft met de Belastingdienst afspraken gemaakt omtrent het aandeel van de betalingen aan "[A]" dat als zogenoemde zorgcomponent tot de buitengewone lasten (ziektekosten) als bedoeld in artikel 46 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 kan worden gerekend. Bij de berekening van dat aandeel, welke berekening tot en met 2000 werd verzorgd door de Nederlandse vereniging van particuliere woon- en zorgvoorzieningen (Nevep), werd de zogenoemde Wbo-systematiek gehanteerd zoals bedoeld in de Resolutie van 5 maart 1975, nr. B75/4815, BNB 1975/110, na wijziging bij Resolutie 7 december 1977, nr. 277-18 752, BNB 1978/49. Voor het jaar 2000 is vorenbedoeld aandeel berekend op 60%. 2.6. Belanghebbende heeft ten behoeve van zijn echtgenote in 2000 ƒ 97.245 aan "[A]" betaald. Hiervan heeft de Inspecteur bij de vaststelling van de aanslag en het doen van zijn thans bestreden uitspraak een bedrag van ƒ 53.954 als ziektekosten geaccepteerd. 2.7. Als gevolg van een intoetsfout en een onjuiste berekening van het gedeelte van de betaling aan "[A]" dat als ziektekosten kan worden aangemerkt (60% van ƒ 97.245 = ƒ 58.347) concludeert de Inspecteur in zijn verweerschrift nader tot een vermindering van het belastbare inkomen tot ƒ 150.169. De vermindering van de aanslag bij ambtshalve genomen beschikking heeft inmiddels plaatsgevonden. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil tot welk gedeelte het door belanghebbende aan "[A]" betaalde bedrag gerekend kan worden tot de buitengewone lasten als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de Wet. 3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat "[A]" qua aanbod van zorgfaciliteiten volledig kan worden gelijkgesteld met zorginstellingen die volledig onder de reikwijdte van de AWBZ vallen. Hij stelt dat hij niet gebonden is aan de afspraak die tussen "[A]" en de Belastingdienst is gemaakt omtrent het gedeelte van het betaalde bedrag dat als ziektekosten in aanmerking kan worden genomen. Hij verdedigt primair dat het gehele door hem betaalde bedrag tot de buitengewone lasten is te rekenen. Ter zitting stelt hij zich - nader - subsidiair op het standpunt dat rekening gehouden moet worden met een bedrag van de besparing van ƒ 4.933, zoals berekend in zijn aanvankelijke meer subsidiaire standpunt (het subsidiaire standpunt van de Inspecteur). Het standpunt dat hij aanvankelijk subsidiair innam heeft hij ter zitting laten varen. 3.3. De Inspecteur is primair van mening dat slechts 60% van het door belanghebbende aan "[A]" betaalde bedrag tot zijn buitengewone lasten is te rekenen. Subsidiair is hij van mening dat rekening moet worden gehouden met een besparing van ƒ 4.933. 3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting, naast hetgeen in de pleitnota is opgenomen, nog toegevoegd hetgeen is vermeld in het voormelde proces-verbaal. 3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag. De Inspecteur concludeert, naar het Hof begrijpt en in afwijking van de conclusie in het verweerschrift, tot vernietiging van de uitspraak op het bezwaarschrift en vermindering van de aanslag tot - primair - een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 150.169 en - subsidiair - een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 116.204. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. "[A]" is een zorgservicecomplex waarin de bewoners in afzonderlijke appartementen wonen. In de maandelijkse afrekening die de bewoners ontvangen, zijn bedragen opgenomen voor wonen, een servicecomponent, een bedrag voor (geïndiceerde) zorg en een onderdeel bijzondere kosten. Gesteld noch gebleken is dat "[A]" een toegelaten instelling is als bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (hierna: de AWBZ). Anders dan belanghebbende verdedigt is het Hof van oordeel dat "[A]" niet als een "instelling" kan worden aangemerkt in de betekenis die de AWBZ en de daarop gebaseerde regelingen daaraan geven. Voor de vraag of uitgaven als de onderhavige tot de buitengewone lasten zijn te rekenen is van belang "[A]" op één lijn is te stellen met een ziekenhuis of een andere inrichting waarin zorg wordt verstrekt als bedoeld in artikel 6 van de AWBZ (vergelijk Hoge Raad 3 december 1997, nummer 32.956, BNB 1998/345*). Gelet op de aard en de inrichting van het zorgservicecomplex, het totaal pakket van aangeboden diensten en de methodiek van afrekenen van de kosten met de bewoners, is daarvan met betrekking tot "[A]" geen sprake. 4.2. De door belanghebbende bepleite toepassing van het Besluit van 7 juli 2000, nr. CPP 2000/967M, komt niet aan de orde nu van een (vergelijkbaar) geval als bedoeld in dat Besluit geen sprake is. Ook een wijze van berekenen van de aftrekbare ziektekosten op een wijze zoals belanghebbende subsidiair voorstaat kan dan geen sprake zijn, nog daargelaten dat een dergelijke berekening moeilijk is voor te stellen in de afrekensystematiek die "[A]" hanteert. 4.3. In het onderhavige geval kan uitsluitend de zogenoemde zorgcompenent van de betaalde prijs tot de als buitengewone lasten aan te merken ziektekosten worden gerekend. Op belanghebbende rust de last aannemelijk te maken op welk bedrag deze component moet worden vastgesteld. Belanghebbende maakt, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk dat alle door hem betaalde kosten tot de zorgcomponent zijn te rekenen. Een nadere berekening van die component, anders dan in zijn subsidiaire standpunt waarin hij slechts rekening houdt met een besparing van ƒ 4.933, heeft hij niet gemaakt. In beginsel kan de tot de ziektekosten te rekenen component worden berekend overeenkomstig de zogenoemde Wbo-methode. De Inspecteur heeft gemotiveerd gesteld dat aldus de ziektekosten kunnen worden gesteld op 60% van de betaalde kosten. Belanghebbende, die stelt dat in zijn geval de aftrek hoger moet zijn dan de op vorenbedoelde wijze berekende aftrek maakt zulks echter, met hetgeen hij naar voren heeft gebracht, niet aannemelijk. 4.4. De omstandigheid dat belanghebbende in zijn eigen huis is blijven wonen en dat van een besparing op zijn normale uitgaven geen sprake is geweest, doet aan het vorenstaande niet af aangezien die omstandigheid niet van invloed is op de aard van de ten behoeve van zijn echtgenote gemaakte kosten. Dat alle uitgaven voor de echtgenote in verband met haar verblijf in "[A]", bezien vanuit de toestand zoals die was vóór 1996, als extra moeten worden gezien betekent niet dat die kosten als ziektekosten in de zin van artikel 46 kunnen worden aangemerkt. Dat belanghebbende die kosten persoonlijk als een buitengewone last ervaart, doet daaraan niet af. 4.5. Nu de Inspecteur het standpunt inneemt dat het belastbare inkomen moet worden verminderd tot ƒ 150.169 is het beroep in zoverre gegrond. 5. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep voor het Hof heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2,5 punten voor proceshandelingen maal € 322 maal 1 in verband met het gewicht van de zaak, ofwel op € 805. 6. Beslissing Het Gerechtshof: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak van de Inspecteur waarvan beroep; - handhaaft de aanslag zoals deze door de Inspecteur ambtshalve is verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van € 68.143 (ƒ 150.169); - gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 37, en - veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 805en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 16 februari 2005 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K. van der Leij als griffier. (K. van der Leij) (J.P.M. Kooijmans) Afschriften van de beslissing zijn aangetekend per post verzonden op 16 februari 2005 Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.