Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS9656

Datum uitspraak2005-01-25
Datum gepubliceerd2005-03-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/51047
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / toegangsweigering / schadevergoeding. De toegangsweigering op 8 november 2004 is niet kenbaar aan eiser bekendgemaakt. Eiser is van 8 november 2004 tot 11 november 2004 op een strafrechtelijke grondslag van zijn vrijheid beroofd. Na in vrijheid te zijn gesteld op 11 november 2004 is eiser direct overgedragen aan personeel van de grens in het kader van de Vw 2000. Ten behoeve van deze handeling is eiser herbeschikt van artikel 7 naar artikel 6 Vw 2000. De artikelen 6 en 7 Vw 2000 stellen als voorwaarde dat de vreemdeling de toegang tot Nederland is geweigerd. Eisers vrijheidsontneming op grond van artikel 6 Vw 2000 was derhalve niet rechtens juist. Eiser is onbevoegdelijk in de macht van verweerder gekomen. Nu eiser niet kenbaar de toegang tot Nederland was geweigerd, diende hij na afloop van zijn strafrechtelijke vrijheidsontneming vrijgelaten te worden of met toepassing van artikel 50, derde lid, Vw 2000 in de macht van verweerder gebracht te worden. Eiser is op 9 december 2004 overgeplaatst naar een opvangcentrum, waarmee de maatregel ex artikel 6 Vw 2000 is opgeheven. De gehele periode van de vrijheidsontneming op grond van artikel 6 Vw 2000, derhalve vanaf 11 november 2004 tot 9 december 2004, is onrechtmatig. Beroep gegrond.


Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 04/51047 VRONTN V-nr.: 270.596.1239 inzake : A, geboren op [...] 1972, van (gestelde) Turkse nationaliteit, eiser, gemachtigde: mr. V.V. Essenburg, advocaat te Amsterdam, tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: mr. E. Nardelli, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Op 14 november 2004 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast. Bij beroepschrift van 17 november 2004 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Op 14 november 2004 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Verweerder heeft nog niet op die aanvraag beslist. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 30 november 2004. Ter zitting is het beroep geschorst, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om aan te tonen waar eiser heeft verbleven in de periode van 8 tot 14 november 2004 en onder welke titel. De behandeling van het beroep is ter openbare zitting van 14 december 2004 nogmaals geschorst, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een proces-verbaal van bevindingen over te leggen, waarin de precieze gang van zaken rond de toegangsweigering, de vrijheidsbeneming en hetgeen overigens ten aanzien van eiser aan de orde was, wordt neergelegd. Eiser is op 9 december 2004 overgeplaatst naar een opvangcentrum, waarmee de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 is opgeheven. De behandeling van het beroep is ter openbare zitting van 18 januari 2005 hervat. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. Strooij, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. II. OVERWEGINGEN Eiser heeft het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd. Artikel 6 van de Vw 2000 schrijft voor dat de vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd kan worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats. Uit het proces-verbaal van 23 december 2004 blijkt dat nooit een toegangsweigering en bijbehorende folder aan eiser is uitgereikt. Eiser is van 11 november 2004 tot 14 november 2004 zonder wettelijke grondslag van zijn vrijheid beroofd, waardoor de opvolgende vrijheidsbeneming van 14 november 2004 tot 9 december 2004 eveneens onrechtmatig is. Eiser verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juli 2004 (200402600/1) en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 13 september 2001 (AWB 01/43700). Verweerder heeft het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd. Verweerder erkent dat een en ander is misgegaan bij de Koninklijke Marechaussee (Kmar) en biedt eiser, middels zijn gemachtigde, daarvoor excuses aan. Bij de herbeschikking op 11 november 2004 is aan eiser wel een plaatsingsbeschikking voor het Passantenverblijf Schiphol-Oost (PSO) en een bijbehorende folder uitgereikt, blijkens het proces-verbaal van 23 december 2004. Weliswaar staat er geen naam van de ambtenaar vermeld op deze beschikking, maar bij navraag is gebleken dat uitreiking altijd in persoon gebeurt. Eiser heeft reeds op 11 november 2004 aangegeven dat hij asiel wilde aanvragen. Door een fout van een medewerker van de Kmar is eerst op 14 november 2004 doorgegeven dat eiser een asielaanvraag wilde indienen. Nu eiser in aansluiting op zijn strafrechtelijke detentie ten onrechte op 11 november 2004 geen plaatsingsbeschikking voor het aanmeldcentrum Schiphol (ac Schiphol) heeft ontvangen, heeft verweerder een vergoeding aangeboden voor de dagen dat eiser ten onrechte in het PSO heeft verbleven. De beschikking tot plaatsing van eiser in ac Schiphol van 14 november 2004 ter fine van de beoordeling van zijn asielaanvraag is wel op juiste gronden genomen. Een eerdere onrechtmatige maatregel maakt de opeenvolgende maatregel niet onrechtmatig. Eiser is op 8 november 2004 de facto de toegang geweigerd op het moment dat hij strafrechtelijk is aangehouden. Indien de rechtbank van oordeel is dat de maatregel onrechtmatig is, verzoekt verweerder om matiging van de aan eiser te betalen schadevergoeding. De rechtbank overweegt het volgende. De rechtbank stelt vast dat de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 9 december 2004 is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank stelt vast dat de toegangsweigering op 8 november 2004 niet op juiste wijze heeft plaatsgevonden. Blijkens het proces-verbaal van 23 december 2004 is eiser niet medegedeeld dat hem de toegang tot Nederland is geweigerd. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat eiser met de strafrechtelijke aanhouding geacht moet worden de facto de toegang te zijn geweigerd. Dat eiser bij zijn aanhouding tevens de toegang werd geweigerd ex artikel 3 van de Vw 2000 en dat hij daartegen rechtsmiddelen kon aanwenden is onvoldoende kenbaar aan hem bekendgemaakt. Eiser is van 8 november tot 11 november 2004 op een strafrechtelijke grondslag van zijn vrijheid beroofd. Blijkens het proces-verbaal van 23 december 2004 is eiser op 11 november 2004, na in vrijheid te zijn gesteld, direct overgedragen aan personeel van de grens in het kader van de Vw 2000. Ten behoeve van deze handeling is eiser, aldus voornoemd proces-verbaal, herbeschikt van artikel 7 van de Vw 2000 naar artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000. De rechtbank stelt vast dat ingevolge het bepaalde in artikel 7 van de Vw 2000, de toegangsweigering blijft voortduren, indien de vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd, op grond van enig wettelijk voorschrift zijn vrijheid is ontnomen. De rechtbank heeft in het vorenstaande evenwel vastgesteld dat eiser niet - kenbaar - de toegang tot Nederland is geweigerd, zodat artikel 7 van de Vw 2000 geen rol kon spelen. Gelet hierop kon eiser niet worden herbeschikt van artikel 7 naar artikel 6 van de Vw 2000, nu ook dit laatste artikel als voorwaarde stelt dat de vreemdeling de toegang is geweigerd. Gelet op het vorenstaande had eiser, nadat niet langer aanleiding bestond hem op strafrechtelijke gronden van zijn vrijheid te beroven, én nu hem niet de toegang tot Nederland was ontzegd, vrijgelaten moeten worden, dan wel met toepassing van artikel 50 , derde lid, van de Vw 2000 in de macht van verweerder gebracht kunnen worden. Van die mogelijkheid is evenwel geen gebruik gemaakt. Eisers vrijheidsontneming op grondslag van artikel 6 van de Vw 2000 was derhalve niet rechtens juist, als gevolg waarvan eiser onbevoegdelijk in de macht van verweerder is gekomen. Gelet hierop kan ook eisers herbeschikking op 14 november 2004 naar ac Schiphol dat gebrek niet helen, nu eiser blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 14 november 2004 (processtuk 1) (onbevoegdelijk) in de macht van verweerder is gebleven na te zijn overgedragen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de gehele periode van de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000, derhalve vanaf 11 november 2004 tot 9 december 2004, onrechtmatig is. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 70,-- per dag dat eiser in het Passantenverblijf Schiphol-Oost, dan wel in het ac Schiphol ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 1.960,--. De rechtbank ziet in het door verweerder gestelde geen aanleiding om de schadevergoeding te matigen. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting; waarde € 322,--, wegingsfactor 1). III. BESLISSING De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1.960,-- (zegge: eenduizendnegenhonderdzestig euro), te betalen aan eiser; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 966,-- (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2005, in tegenwoordigheid van W. de Jong-Koops, griffier. Afschrift verzonden op: 27 januari 2005 Conc.: WdJ Coll: Bp: - D: B Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.