Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT0124

Datum uitspraak2005-03-14
Datum gepubliceerd2005-03-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/017691-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Een toezichthouder van een gemeente kan tegen de wil van de bewoner een woning binnentreden als: - de betreffende bijzondere wet daarvoor een grondslag biedt én - als hij hiervoor tevens een machtiging van de burgemeester heeft op grond van de Algemene wet op het binnentreden. In dit geval werd er door een toezichthouder, vergezeld door een verbalisant, gecontroleerd of er -in strijd met het bestemmingsplan- detailhandelsactiviteiten plaatsvonden vanuit een woning. Door de burgemeester was een machtiging tot binnentreden in de woning afgegeven met als doel te controleren of er in strijd met de bepalingen van het bestemmingsplan werd gehandeld. De burgemeester had de machtiging gebaseerd op de Woningwet. Dat was oneigenlijk, want controle van díe wet was niet het doel van het binnentreden. Het juridisch kader van de controle is dan ook de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Deze wet biedt echter geen mogelijkheid voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Het binnentreden in de woning was tegen de wil van de bewoner is geschied. De daarvoor gebruikte machtiging was in strijd met artikel 12, eerste lid, van de Grondwet, door de burgemeester afgegeven. Daarom is het binnentreden onrechtmatig. De bij de controle aangetroffen hennepplanten mogen daarom, in dit geval, in het strafproces niet als bewijs worden meegenomen.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/017691-04 uitspraak d.d. : 14 maart 2005 TEGENSPRAAK VONNIS van de politierechter te Roermond, in de zaak tegen: naam : [naam] voornamen : [voornamen] geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] adres : [adres] plaats : [woonplaats] 1. Het onderzoek van de zaak. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2005. 2. De tenlastelegging. De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij op of omstreeks 08 november 2004 te Montfort, in elk geval in de gemeente Ambt Montfort, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 65, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; art. 3 Opiumwet; Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de politierechter verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de politierechter. Krachtens de wettelijke bepalingen is de politierechter bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewezenverklaring. De politierechter overweegt ten aanzien van het bewijs als volgt. Artikel 12, eerste lid, van de Grondwet bepaalt dat het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner alleen geoorloofd is in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen. Ingevolge artikel 100, eerste lid, onder b, van de Woningwet juncto artikel 100, tweede lid, van de Woningwet zijn de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren belast met het binnen de gemeente uitoefenen van toezicht op de naleving van de bij of krachtens de Woningwet gegeven voorschriften. Ingevolge artikel 100, vijfde lid, van de Woningwet zijn de krachtens het tweede lid aangewezen ambtenaren bevoegd met medeneming van de benodigde apparatuur een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner. Artikel 3, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden bepaalt dat, voor zover de wet niet anders bepaalt, de burgemeester bevoegd is tot het geven van een machtiging tot binnentreden in een woning gelegen binnen zijn gemeente voor andere doeleinden dan strafvordering. Artikel 3, derde lid van deze wet bepaalt dat degene die bevoegd is een machtiging te geven, daartoe slechts over gaat, indien het doel waartoe wordt binnengetreden het binnentreden zonder toestemming van de bewoner redelijkerwijs vereist. Artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht ten slotte bepaalt dat een toezichthouder bevoegd is, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging van de burgemeester is in casu gebaseerd op artikel 100, vijfde lid van de Woningwet en artikel 3 van de Algemene wet op het binnentreden, en strekt ertoe de ingevolge de Woningwet en de Wet op de Ruimtelijke Ordening aangewezen en nader genoemde toezichthouder te machtigen tot binnentreden in de woning zonder de toestemming van de bewoner, teneinde de bepalingen van het bestemmingsplan [naam] te controleren. Dat laatste impliceert dat het een controle betreft op de naleving van het bij of krachtens de Wet op de Ruimtelijke Ordening bepaalde. Ook uit het controlerapport van 9 november 2004 van de betreffende toezichthouder van de gemeente blijkt ondubbelzinnig dat naar aanleiding van een klacht betreffende mogelijke illegale detailhandelsactiviteiten in diervoeders is besloten om op genoemd adres een controle te verrichten met als doel om de naleving van de bepalingen van het bestemmingsplan [naam] te controleren. De machtiging ziet niet op machtiging tot binnentreden in het kader van een controle op de naleving van het bij of krachtens de Woningwet bepaalde. Overigens blijkt uit het dossier ook niet dat voor een dergelijke controle een concrete aanleiding was. Het kader voor de controle wordt derhalve gevormd door de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De Wet op de Ruimtelijke Ordening biedt evenwel geen basis voor het door een toezichthouder binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner. Het binnentreden in het kader van een controle in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan ook niet gebaseerd worden op artikel 100, vijfde lid van de Woningwet, evenmin als dit artikel (mede) een basis kan vormen voor de machtiging van de burgemeester voor het binnentreden. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat ook de Algemene wet bestuursrecht, gelet op artikel 5:15 van deze wet, geen (algemene) basis voor toezichthouders schept om zonder toestemming van de bewoner een woning binnen te treden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan niet anders dan geconcludeerd worden dat de machtiging van de burgemeester voor het binnentreden in de woning ter controle van het vigerende bestemmingsplan, geacht moet worden onbevoegd te zijn verstrekt. Nu de toezichthouder en de hem vergezellende verbalisant, na daartoe door verdachte in eerste instantie toestemming te hebben gekregen om de woning binnen te treden, in tweede instantie toestemming is geweigerd om de kelderruimten te betreden, en de toezichthouder en verbalisant zich daartoe met de machtiging de toegang hebben verschaft, is het betreden van de kelderruimten, gezien het hiervoor gestelde over de machtiging, onrechtmatig geschied. Dat betekent in casu dat het aantreffen van de aldaar aangetroffen hennepplanten niet als bewijs mag worden meegenomen. Dat betekent voorts dat er in deze zaak onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, zodat verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem ten laste gelegde. BESLISSING De politierechter: verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; Vonnis gewezen door de politierechter mr. C.M.W. Nobis , in tegenwoordigheid van F. Peters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechter voornoemd op 14 maart 2005.