Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT0300

Datum uitspraak2005-02-10
Datum gepubliceerd2005-03-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/4793 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hoogte vastgestelde gedifferentieerde WAO-premie.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 03/4793 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: Stichting Werkgelegenheidsinitiatieven “De Graafschap”, gevestigd te Zutphen, appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Zutphen op 13 augustus 2003 onder kenmerk 02/976 tussen partijen gewezen uitspraak. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de Raad op 3 februari 2005, waar eiseres niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. W. Zwanink, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. MOTIVERING Bij besluit van 23 mei 2002 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaarschrift van appellante gericht tegen de besluiten van 28 november 2001 en 3 december 2001 tot vaststelling van de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over respectievelijk 2001 op 6,36%, 2000 op 4,54% en 2002 op 6,06%. Anders dan appellante blijkens haar aanvullend appèlschrift veronderstelt, heeft de rechtbank alle door appellante in het inleidend beroep aangevoerde gronden in de overwegingen van haar uitspraak genoegzaam gemotiveerd verworpen. Dat geldt in het bijzonder de verwerping van de stelling dat gedaagde “niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen”. Terecht heeft de rechtbank dit toetsingscriterium niet aan haar uitspraak ten grondslag gelegd, nu gedaagde ter zake de vaststelling van de gedifferentieerde premie niet over enige discretionaire bevoegdheid beschikt. Het is niet de taak van de rechter om de innerlijke waarde of de billijkheid van een wettelijke bepaling te beoordelen. De rechtbank heeft het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel terecht en met een juiste, door de Raad ten volle onderschreven, redenering verworpen. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. De Raad ziet geen aanleiding tot de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: bevestigt de aangevallen uitspraak. Gegeven door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2005. (get.) R.C. Stam. (get.) R.E. Lysen.