
Jurisprudentie
AT0314
Datum uitspraak2005-02-22
Datum gepubliceerd2005-03-15
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers61250 FARK 04-599
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-03-15
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers61250 FARK 04-599
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij de bepaling van de behoefte van een kind, geboren uit een kortstondige relatie tussen de man en de vrouw, is het niet redelijk de som van de inkomens van de man en de vrouw tot uitgangspunt te nemen, nu zij nooit in een gezinsverband hebben geleefd. Evenmin is het redelijk om uitsluitend het inkomen van de vrouw tot uitgangspunt te nemen. Het feit dat de vader nimmer met de moeder en het kind in gezinsverband heeft samengeleefd, staat er niet aan in de weg dat bij de bepaling van de behoefte van dat kind de financiële middelen van de vader mede in aanmerking moeten worden genomen. Het wordt daarom redelijk geoordeeld om te bezien bij welke ouder het kind de hoogste behoefte heeft. Daarbij wordt aan de zijde van de man, die in gezinsverband leeft met een echtgenoot en hun twee kinderen, rekening gehouden met alle drie de kinderen. Vervolgens wordt een vergelijking van ieders draagkracht gemaakt, waarbij de vrouw als alleenstaande en de man als echtpaar/gezin wordt aangemerkt, omdat zijn echtgenote geen geen verdiencapaciteit heeft.
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel
Afdeling Familie
Uitspraak: 22 februari 2005
Zaaknummer: 61250 FARK 04-599
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
x,
wonende te ...,
verzoekster, verder te noemen de vrouw,
procureur: mr. G.P. Lückens-van der laan,
e n
y,
wonende te ...,
verweerder, verder te noemen de man,
procureur: mr. A.J.H Ozinga,
advocaat: mr. R. Diepeveen te Meppel.
Het verdere verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- de (tussen)beschikking van deze rechtbank van 10 augustus 2004;
- het rapport van het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek, Centruim voor Human en Klinische Genetica van het Leids Universitair Medisch van 13 september 2004;
- de brief van mr. Lückens-van der Laan van 14 oktober 2004;
- de brief met bijlage van mr. Ozinga van 27 oktober 2004;
- het telefaxbericht van mr. Lückens-van der Laan van 21 januari 2005;
- het telefaxbericht van mr. Brouwer van 24 januari 2005;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 25 januari 2005.
De verdere beoordeling
De rechtbank neemt over hetgeen zij bij vorengenoemde beschikking heeft overwogen en beslist en volhardt daarin.
ten aanzien van het verwantschap
Door middel van een vergelijkend DNA-onderzoek is de (mogelijke) biologische verwantschap tussen de minderjarige Z, hierna te noemen Z, geboren op ... te ..., en de man onderzocht.
Het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek te Leiden heeft dat onderzoek uitgevoerd en bij voormeld rapport van 13 september 2004 als volgt gerapporteerd.
Op grond van de resultaten van het DNA-onderzoek kan, kort gezegd, worden geconcludeerd dat het voor meer dan 99,99 % zeker is dat de man de biologische vader is van Z.
De vrouw heeft - bij voormelde brief van mr. Lückens-van der Laan van 14 oktober 2004 - haar (alimentatie)verzoek gehandhaafd en verzocht de man te veroordelen in de kosten van het DNA-onderzoek.
De man heeft zich ter terechtzitting van 25 januari 2005 ten aanzien van de resultaten van het verwantschapsonderzoek gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en zich verzet tegen het verzoek van de vrouw hem te veroordelen in de kosten van het DNA-onderzoek.
Bij voormeld telefaxbericht van 24 januari 2005 heeft mr. B.A.T. Brouwer zich als bijzonder curator op het standpunt gesteld dat het in het belang van deze minderjarige is dat er ten behoeve van haar een onderhoudsbijdrage wordt bepaald, nu nagenoeg is komen vast te staan dat de man de verwekker van Z is.
De rechtbank is van oordeel dat uit het verwantschapsonderzoek geconcludeerd kan worden dat de man de verwekker van Z is. Nu de man zich te dien aanzien heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om te zijnen laste een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van Z te bepalen verder in behandeling nemen en een onderzoek instellen naar de behoefte van Z en de draagkracht van partijen.
ten aanzien van de behoefte van Z
Partijen zijn verdeeld over het feit of bij de bepaling van de behoefte van Z hun beider inkomens al dan niet bij elkaar opgeteld dienen te worden.
De rechtbank acht het niet redelijk de som van de inkomens van de man en de vrouw tot uitgangspunt te nemen, nu partijen nooit in een gezinsverband hebben geleefd. Het korte samenzijn, hooguit enkele weken, waarbij beide partijen elkaar hebben opgevangen in verband met relatieproblemen van een ieder, kan niet als zodanig worden opgevat. Evenmin is het redelijk om uitsluitend het inkomen van de vrouw tot uitgangspunt te nemen. Het feit dat de vader nimmer met de moeder en het kind in gezinsverband heeft samengeleefd, staat er niet aan in de weg dat bij de bepaling van de behoefte van het kind de financiële middelen van de vader mede in aanmerking moeten worden genomen.
Aan het wettelijk systeem ligt immers het uitgangspunt ten grondslag dat zowel de vader als de moeder aan de verzorging en opvoeding van het kind moet bijdragen. Nu het gaat om een eerste vaststelling van de behoefte zou aan dit uitgangspunt tekort worden gedaan, indien voor de bepaling van de behoefte van het kind slechts de kosten in aanmerking zouden worden genomen, die de moeder voor haar heeft gemaakt in de periode waarin zij nog niet kon beschikken over een door de vader betaalde bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van het kind.
De rechtbank acht het redelijk dat in deze zaak gekeken wordt bij welke ouder het kind de hoogste behoefte zou hebben.
Aangezien de man in gezinsverband leeft met een echtgenoot die geen inkomen verwerft in verband met de opvoeding van hun beider kinderen, zal de rechtbank uitgaan van zijn inkomen. Naast het betreffende kind wordt tevens rekening gehouden met de andere twee kinderen van de man, geboren op respectievelijk 22 mei 1998 en 10 juli 2001, dus in totaal drie kinderen. Aansluiting zal worden gezocht bij het rapport kosten van kinderen, laatstelijk gepubliceerd in de Tremaspecial van januari 2001 en de daarbij behorende tabel die jaarlijks wordt aangepast.
De man heeft thans – zoals hierna wordt overwogen, € 1.989-- netto per maand.
Aan de hand van voornoemd rapport (16 kinderbijslagpunten) en voormeld netto maand-inkomen is het eigen aandeel van de ouder in de kosten van Z (zonder bijtelling van de kinderbijslag) in ieder geval vast te stellen op € 550,-- per maand voor alle kinderen van de man tezamen. Het totale eigen aandeel van de ouder in de kosten van Z (zonder bijtelling van de kinderbijslag) komt daarmee - gelet op het vorenstaande - op € 183,-- per maand.
De vrouw heeft thans – zoals hierna zo wordt overwogen, € 1.186,-- per maand netto.
Aan de hand van voornoemd rapport (6 kinderbijslagpunten) en voormeld netto maand-inkomen is het eigen aandeel van de ouder in de kosten van Z (zonder bijtelling van de kinderbijslag) in ieder geval vast te stellen op € 172,-- per maand.
De rechtbank zal derhalve uitgaan van een eigen aandeel van de ouders in behoefte van Z van € 183,-- per maand.
In beginsel dienen beide ouders naar draagkracht in deze behoefte te voorzien. De rechtbank zal daarom een vergelijking van ieders draagkracht maken. Daarbij zal zij de vrouw als alleenstaande en de man en zijn echtgenote als echtpaar zal aanmerken, nu voldoende aannemelijk is geworden dat het de echtgenote van de man op dit moment aan enige verdiencapaciteit ontbreekt.
ten aanzien van de draagkracht van de vrouw
Ter beoordeling van de draagkracht van de vrouw rekent de rechtbank met partijen met een bruto jaarinkomen van € 13.611,78 (inclusief vakantie-geld).
Rekening houdend met – alles op jaarbasis – de bijdrage van de werkgever in de ZFW/ZKV ad € 918,--, de algemene heffingskorting ad € 1.894,--, de kinderkorting ad € 110,--, de aanvullende kinderkorting ad € 690,--, de alleenstaande ouderkorting ad € 1.401,--, de aanvullende alleenstaande ouderkorting ad € 602,-- en de inkomensheffing ad € 4.998,--, berekent de rechtbank het besteedbaar inkomen van de vrouw op afgerond € 1.186,--.
Bij het bepalen van het draagkrachtloos inkomen van de vrouw is de rechtbank uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 805,-- per maand (het gaat immers om haar aandeel in de kosten van verzorging en opvoeding van Z) minus de wooncomponent van € 192,-- en met de navolgende, door de man niet, althans onvoldoende, betwiste lasten op maandbasis:
- een redelijke woonlast ad € 350,--;
- het werkgevers- en werknemersdeel van de premie Zfw ad € 93,--;
- de aanvullende premie ziekenfondswet ad € 54,20;
- de premie begrafenisverzekering ad € 17,99;
Geen rekening houdt de rechtbank met de rente en aflossing op een schuld aan de ouders van de vrouw voor de aanschaf van een auto, nu de rechtbank van oordeel is dat de aanschaf van een auto, nog daargelaten dat van enige noodzaak daartoe niet is gebleken, geen prioriteit heeft boven de onderhoudsverplichting van de vrouw jegens Z.
Van de draagkrachtruimte is 60% (€ 35,--) beschikbaar voor alimentatie.
ten aanzien van de draagkracht van de man
Ter beoordeling van de draagkracht van de man rekent de rechtbank met partijen met een bruto jaarinkomen van 31.443,--, te vermeerderen met 8% vakantiegeld.
Rekening houdend met – alles op jaarbasis – de WW-premie ad € 1.098,--, de algemene heffingskorting ad € 1.894,--, de arbeidskorting ad € 1.287,--, de kinderkorting ad € 110,--, de combinatiekorting ad € 224,-- en de inkomstenbelasting ad € 8.995,--, berekent de rechtank het besteedbaar inkomen van de man op afgerond € 1.989,--.
Bij het bepalen van het draagkrachtloos inkomen van de man is de rechtbank uitgegaan van de bijstandsnorm voor een echtpaar van € 1.150,-- per maand minus de wooncomponent van
€ 192,-- en met de navolgende, door de vrouw niet, althans onvoldoende, betwiste lasten op maandbasis:
- de woonlast ad € 371,-- ;
- de premie ziektekostenverzekering ad € 101,--;
- de premie begrafenisverzekering ad € 14,--.
Tevens rekent de rechtbank met de premie levensverzekering ad € 75,-- per maand, nu gebleken is dat deze verplichting reeds is aangegaan op 1 oktober 1999 en derhalve een huwelijkse verplichting van de man en zijn echtgenote is, die de rechtbank alleszins redelijk acht.
De opgevoerde werkelijke verwervingskosten neemt de rechtbank – op basis van 260 werkdagen per jaar, 93 kilometer vice versa per dag en € 0,125 per gereden kilometer – slechts mee tot een bedrag van € 252,-- per maand.
Geen rekening houdt de rechtbank met de opgevoerde rente en aflossing van € 240,-- per maand op een doorlopend krediet met een kredietlimiet van € 12.000,-- bij de Rabobank West-Drenthe, die op 31 januari 2004 pro resto € 10.507,11 bedroeg, nu deze schuld geen prioriteit heeft boven de onderhoudsverplichting van de man jegens Z heeft. De man heeft met krediet een auto voor zijn werk aangeschaft. De noodzaak is onvoldoende aangetoond. Gelet op de ook al in mindering gebrachte werkelijke verwervingskosten, zou de man in verhouding met zijn inkomen een onredelijk hoog bedrag aan kosten hebben.
Van de draagkrachtruimte is 45% (€ 98,--) beschikbaar voor alimentatie.
ten aanzien van de vergelijking
Vergelijking van ieders voor alimentatie beschikbare ruimte, afgezet tegen eerdergenoemde behoefte van Z van € 183,-- per maand, leert de rechtbank dat de man en de vrouw naar rato van ieders draagkracht bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van Z als de man bijdraagt met een bedrag van € 135,-- per maand. Omdat de draagkracht van de man zich beperkt tot een bedrag van € 98,-- per maand, zal de rechtbank dat bedrag, dat zij in overeenstemming acht met de wettelijke maatstaven, toewijzen als na te melden.
ten aanzien van de ingangsdatum
Als ingangsdatum hanteert de rechtbank 1 oktober 2004, zijnde de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het verwantschap is komen vast te staan. De man heeft eerst met ingang van die datum rekening kunnen en moeten houden met een eventuele bijdrage ten behoeve van Z.
ten aanzien van de kosten
Nu de man als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt ten aanzien van zijn ontkenning van het biologische vaderschap ziet de rechtbank aanleiding de kosten verbonden aan voormeld DNA-onderzoek ten laste van de man te brengen.
De beslissing
De rechtbank:
bepaalt dat de man met ingang van 1 oktober 2004 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van Z een bedrag van € 98,-- (achtennegentig euro) per maand, telkens bij vooruitbetaling, aan de vrouw dient te voldoen;
veroordeelt de man in de kosten van het honorarium van de deskundige begroot op € 1.071,-- (éénduizendéénenzeventig euro), te voldoen aan de griffie van deze rechtbank door storting op (Rabo)banknummer [nummer] ten name van arrondissement 547 Zutphen, met vermelding van kenmerk 61250 FARK 02-599;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.