Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT0445

Datum uitspraak2004-12-28
Datum gepubliceerd2005-03-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0201046/BR1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geschil over schending van verplichtingen op grond van een een joint-venture-overeenkomst mbt werving, selectie en plaatsing van personeel.


Uitspraak

typ. MBR rolnr. C0201046/BR ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH, eerste kamer, van 28 december 2004, gewezen in de zaak van: 1. [APPELLANT 1], wonende te [plaatsnaam], [gemeentenaam], [land], 2. de vennootschap naar het recht van het Verenigd Koninkrijk ARTEMIS EUROPE LTD., gevestigd te Tonbridge, Kent, Engeland, appellanten in principaal appel, geïntimeerden in incidenteel appel, procureur: mr. J.E. Lenglet, tegen: 1. [GEÏNTIMEERDE 1], wonende te [plaatsnaam], 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ECLECTIC INTERNATIONAL B.V., voorheen genaamd [GEÏNTIMEERDE 1] B.V., gevestigd te Breda, geïntimeerden in principaal appel, appellanten in incidenteel appel, procureur: mr. E.G.M. van Ewijk, als vervolg op het door het hof gewezen incidenteel arrest van 2 december 2003 in het hoger beroep van de vonnissen van de rechtbank te Breda van 7 maart 2000 (zaaknr. 60984/ HA ZA 98-1060) en 7 mei 2002 (zaaknrs. 68974/HA ZA 99-198 en 60984/HA ZA 98-1060). 6. Het incidenteel arrest van 2 december 2003 Bij genoemd arrest heeft het hof: a. de door Eclectic en [geïntimeerde 1] gevorderde voorlopige voorziening grotendeels toegewezen; b. de kosten van het incident gereserveerd tot de einduitspraak; c. de hoofdzaak verwezen naar de rolzitting 13 januari 2004 voor memorie van antwoord in incidenteel appel aan de zijde van [appellant 1] en Artemis. 7. Het verdere verloop van de procedure 7.1. Bij memorie van antwoord in incidenteel appel hebben Kegelmager en Artemis de incidentele grief bestreden. 7.2. Daarna hebben partijen hun zaak doen bepleiten, [appellant 1] en Artemis door mr. Bisschop en Eclectic en [geïntimeerde 1] door mr. Van Driel. De raadslieden hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities. 7.3. Vervolgens hebben partijen andermaal de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. 8. De gronden van het hoger beroep Voor de grieven verwijst het hof naar de memories van grieven in principaal en incidenteel appel. 9. De verdere beoordeling in principaal en incidenteel appel Rechtsmacht vorderingen eerste aanleg en appel 9.1.1. Op grond van artikel 5 lid 1 van het EEX-Verdrag, en (sedert 1 maart 2002) artikel 5 lid 1 van de EEX-Verordening, is de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van de rechtsvorderingen die [geïntimeerde 1] B.V. (thans geheten Eclectic International B.V., verder te noemen Eclectic) in de zaak met rolnr. 98-1060 heeft ingesteld tegen [appellant 1] en Artemis. Laatstgenoemden hebben weliswaar beiden woonplaats te Engeland, maar bedoelde rechtsvorderingen zijn gegrond op verbintenissen die voortvloeien uit de (beëindiging van de) joint venture-overeenkomst en managementovereenkomst, en deze verbintenissen moeten voorts (mede) in Nederland worden uitgevoerd. Om dezelfde redenen is de Nederlandse rechter ook bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen die [geïntimeerde 1] en Eclectic in appel hebben ingesteld bij wege van eisvermeerdering. 9.1.2. Ingevolge artikel 2 EEX-Verdrag (thans artikel 2 EEX-Verordening) heeft de Nederlandse rechter eveneens rechtsmacht ten aanzien van de rechtsvorderingen die [appellant 1] en Artemis tegen [geïntimeerde 1] en Eclectic hebben ingesteld in de zaak met rolnr. 99-198, nu laatstgenoemden woonplaats hebben in Nederland. Op grond van artikel 2 EEX-Verordening is de Nederlandse rechter eveneens bevoegd om kennis te nemen van de eisvermeerdering van [appellant 1] en Artemis in appel. Toepasselijk recht 9.2.1. Op de joint venture-overeenkomst is ingevolge artikel 4 lid 1 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO) Nederlands recht van toepassing, nu als onweersproken vaststaat dat de joint venture-overeenkomst het nauwst verbonden is met Nederland. 9.2.2. Op grond van genoemd artikel is ook Nederlands recht van toepassing op de door [geïntimeerde 1] en Eclectic gestelde managementovereenkomst en de door [appellant 1] en Artemis gestelde - zo begrijpt het hof - overeenkomst van opdracht betreffende het intern opleiden van medewerkers van Eclectic en het verrichten van managementactiviteiten. Deze overeenkomsten zijn immers het nauwst verbonden met Nederland, omdat beide overeenkomsten volgens partijen in Nederland zijn c.q moeten worden uitgevoerd. Vaststaande feiten 9.3.1. In overweging 3.1 van het beroepen tussenvonnis van 7 maart 2000 (inzake 98-1060) en in overweging 3.2 van het tussenvonnis van 26 september 2000 (inzake 99-198) heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. 9.3.2. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. a. [geïntimeerde 1] is directeur van Eclectic, een vennootschap die werkzaam is op het gebied van werving, selectie en plaatsing van gespecialiseerd personeel bij bedrijven. b. [appellant 1] is directeur van Artemis, een vennootschap die op hetzelfde gebied werkzaam is als Eclectic. De rechtspersoon Artemis is op 8 augustus 1997 opgericht. c. In 1997 zijn Eclectic en [appellant 1], dan wel Eclectic en Artemis, met betrekking tot voornoemde activiteiten een joint venture aangegaan. d. Op 16 februari 1998 hebben [geïntimeerde 1] en [appellant 1] een afrekening opgesteld over de periode van 1 september 1997 tot en met 31 december 1997 met betrekking tot voor de joint venture verrichte activiteiten. e. Op 17 februari 1998 heeft Artemis twee facturen van f. 22.083,-- naar Eclectic gestuurd ter zake "Management Fees" over januari en februari 1998. Eclectic heeft deze facturen betaald. f. Op enig moment daarna heeft [geïntimeerde 1] bij de politie aangifte gedaan tegen [appellant 1] wegens oplichting. Naar aanleiding daarvan is [appellant 1] op 16 maart 1998 bij aankomst in Nederland aangehouden en in verzekering gesteld, waarna hij op 19 maart 1998 weer in vrijheid gesteld. Tegen [appellant 1] is geen strafvervolging ingesteld. g. Op 19 maart 1998 heeft Eclectic in Nederland ten laste van [appellant 1] conservatoir beslag (tot afgifte) laten leggen op: - een notebook-computer van het merk Toshiba; - een Nokia communicator (GSM-telefoon/computer); - een Sharp organiser; - een Palm Pilot Handheld computer; - een aktetas met daarin documenten. Deze zaken zijn vervolgens in gerechtelijke bewaring gegeven aan een gerechtelijk bewaarder. h. Vervolgens heeft er op 15 oktober 1998 bij de gerechtelijk bewaarder een bespreking plaatsgevonden tussen [geïntimeerde 1] en [appellant 1]. In het proces-verbaal dat de gerechtelijk bewaarder ter zake heeft opgemaakt staat: 'aan de heer [geïntimeerde 1] ... worden afgegeven: een kopie van het hele systeem op de laptop zonder persoonlijke en/of privégegevens van de heer [appellant 1]; documenten waaromtrent tussen partijen consensus bestaat dat zij aan [geïntimeerde 1] en/of Eclectic toebehoren, waaronder begrepen zijn documenten m.b.t. de joint venture tussen partijen, waaromtrent de heer [appellant 1] heeft aangegeven dat zij voor hem niet interessant zijn; aan de heer [appellant 1] worden afgegeven: de rood/bruine leren aktetas met documenten echter zonder de aan de heer [geïntimeerde 1] afgegeven documenten. een notebook; een Sharp organizer; bij de gerechtelijk bewaarder ... worden achtergelaten: de laptop Toshiba met het gehele systeem ...; de Palm Pilot Handheldcomputer; de Nokia communicator;' Verder blijkt uit het proces-verbaal dat [appellant 1] aan [geïntimeerde 1] het recht heeft gegeven om de aan hem in kopie verstrekte databestanden (hierboven aangeduid als 'het systeem') in te zien tot en met 28 oktober 1998, waarna de kopieën moesten worden vernietigd. i. In vervolg daarop heeft [geïntimeerde 1] bij brief van 29 oktober 1998, op briefpapier van Eclectic, aan hun raadsman mr. Van Driel geschreven: 'Bijgaand zenden wij u de lijst met bestanden die naar onze overtuiging aan de heer [appellant 1] toebehoren en waar wij geen zakelijke bemoeienis mee hebben. (...) De bestanden voorkomend op eerder genoemde lijst kunnen worden vrijgegeven voor afgifte aan de heer [appellant 1]. Alle andere bestanden worden niet vrijgegeven. Conform afspraak hebben wij de kopie ingezien, niet vermenigvuldigd en/of afgedrukt. De kopie is gisterenavond 22.47 uur van mijn laptop verwijderd ...' Bij de brief is een lijst met 56 databestanden gevoegd. Vorderingen en verweren inzake 98-1060 9.3.3. In de zaak 98-1060 heeft [geïntimeerde 1] B.V., thans Eclectic, na vermeerdering van haar eis, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant 1], zijn echtgenote en Artemis: a) hoofdelijk zal veroordelen om aan Eclectic te betalen primair een bedrag van f. 145.782,-- en subsidiair f. 144.018,--, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf de dag der inleidende dagvaarding; b) zal veroordelen tot afgifte van alle bij hen in bezit zijnde aan Eclectic toebehorende databestanden, en om Eclectic inzage te geven in hun computerapparatuur; c) zal verbieden om gebruik te maken van enig aan Eclectic toebehorend databestand en/of gegevens daaruit, alsmede om relaties (bedoeld zijn: klanten) en/of kandidaten van Eclectic op enigerlei wijze te benaderen gedurende vijf jaren na het te wijzen vonnis, een en ander op verbeurte van een dwangsom, met hun veroordeling in de proceskosten, daaronder begrepen de kosten van beslaglegging. 9.3.4. Eclectic heeft aan haar vorderingen onder meer ten grondslag gelegd dat Eclectic en [appellant 1] zijn overeengekomen dat: - zij vanaf 1 juli 1997 samenwerken in een joint venture, waarbij [appellant 1] al zijn werkzaamheden op het gebied van werving, selectie en plaatsing van personeel verricht voor rekening van de joint venture; - de joint venture-overeenkomst per 1 januari 1998 eindigt, en dat [appellant 1] vanaf die datum bedoelde werkzaamheden op basis van een managementovereenkomst (tussen [appellant 1] en Artemis enerzijds en Eclectic anderzijds) voor rekening van Eclectic verricht tegen een managementfee van f. 22.083,-- per maand. Volgens Eclectic heeft [appellant 1] zijn verplichtingen uit de joint venture-overeenkomst en de managementovereenkomst geschonden door - buiten medeweten van Eclectic - de vergoeding voor verschillende werkzaamheden op het gebied van werving, selectie en plaatsing van personeel aan zichzelf c.q. aan zijn vennootschap Artemis te laten betalen, in plaats van deze te storten in de joint venture resp. af te dragen aan Eclectic. 9.3.5. [appellant 1] (en zijn echtgenote) en Artemis hebben de vorderingen van Eclectic gemotiveerd bestreden, onder meer stellende dat Eclectic de joint venture-overeenkomst eerst per 1 september 1997 is aangegaan, niet met [appellant 1] maar met Artemis. De joint venture betrof, zo stellen zij, slechts die activiteiten waarbij ofwel kandidaten van Artemis bij klanten van Eclectic werden geplaatst ofwel kandidaten van Eclectic bij klanten van Artemis. Alleen de opbrengsten daarvan dienden te worden gestort in de joint venture en zouden vervolgens, na aftrek van kosten en betaling van crediteuren door Eclectic, bij helfte tussen Artemis en Eclectic worden verdeeld. Daarnaast hebben [appellant 1] en Artemis betwist dat de joint venture per 1 januari 1998 is beëindigd. Verder hebben [appellant 1] en Artemis aangevoerd dat [appellant 1] (namens Artemis) vanaf 1 januari 1998, los van de joint venture, medewerkers van Eclectic intern heeft opgeleid en voor Eclectic managementactiviteiten heeft verricht, een en ander tegen een vergoeding van f. 22.083,-- per maand. Vorderingen en verweren inzake 99-198 9.3.6. In de zaak 99-198 van [appellant 1] en Artemis tegen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 1] B.V. (thans Eclectic) hebben [appellant 1] en Artemis, na wijziging van hun eis, kort gezegd gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: a) het door Eclectic op 18 maart 1998 (bedoeld is 19 maart 1998, hof) gelegde beslag zal opheffen en zal gelasten dat de in beslag genomen zaken aan [appellant 1] en Artemis worden geretourneerd; b) Eclectic zal gebieden zich te onthouden van het leggen van andere beslagen ten laste van [appellant 1] en Artemis voor de door [geïntimeerde 1] en Eclectic op [appellant 1] en Artemis gepretendeerde vorderingen, zulks op verbeurte van een dwangsom; c) Eclectic zal veroordelen om aan Artemis te betalen f. 69.384,30, te vermeerderen met wettelijke rente; d) Eclectic zal gebieden rekening en verantwoording af te leggen met betrekking tot plaatsingen verricht onder de joint venture in de periode januari 1998 tot en met maart 1998, zulks op verbeurte van een dwangsom; e) [geïntimeerde 1] en Eclectic zal gebieden de documenten van [appellant 1] en Artemis, zoals beschreven in paragraaf 14 van de inleidende dagvaarding, aan laatstgenoemden te retourneren, zulks op verbeurte van een dwangsom; f) [geïntimeerde 1] en Eclectic hoofdelijk zal veroordelen om aan [appellant 1] en Artemis te betalen de door laatstgenoemden ten gevolge van voormelde handelingen geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [geïntimeerde 1] en Eclectic in de proceskosten. 9.3.7. [appellant 1] en Artemis hebben aan hun vorderingen onder andere ten grondslag gelegd dat Eclectic toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de joint venture-overeenkomst en de, sinds 1 januari 1998 naast de joint venture bestaande, overeenkomst van opdracht betreffende het intern opleiden van medewerkers van Eclectic en het verrichten van managementactiviteiten. [appellant 1] en Artemis hebben voorts gesteld dat, nu de joint venture-overeenkomst niet per 1 januari 1998 maar in maart 1998 is geëindigd, Eclectic nog rekening en verantwoording moet afleggen met betrekking tot plaatsingen die onder de joint venture zijn verricht in de periode van 1 januari 1998 tot en met maart 1998, zodat het aandeel van Artemis in de joint venture over die periode kan worden vastgesteld. 9.3.8. [geïntimeerde 1] en Eclectic hebben de vorderingen van [appellant 1] en Artemis gemotiveerd bestreden, onder meer stellende dat [appellant 1] na 1 januari 1998 nagenoeg dezelfde werkzaamheden heeft verricht als daarvoor, en dat het daarom ondenkbaar is dat hij vanaf 1 januari 1998 recht zou hebben op zowel een aandeel in de joint venture als een managementvergoeding van f. 22.083,-- per maand. Verder hebben [geïntimeerde 1] en Eclectic een reconventionele vordering ingesteld, welke in appel niet meer aan de orde is. Vonnissen rechtbank 9.3.9. Bij het tussenvonnis waarvan beroep van 7 maart 2000, gewezen in de zaak 98-1060, heeft de rechtbank aan Eclectic een bewijsopdracht verstrekt. 9.3.10. Bij tussenvonnis van 26 september 2000, gewezen in de zaak 99-198, heeft de rechtbank twee bewijsopdrachten verstrekt aan [geïntimeerde 1] en Eclectic (waarvan er één dezelfde strekking heeft als voormelde bewijsopdracht aan Eclectic in de zaak 98-1060), en één bewijsopdracht aan [appellant 1] en Artemis. Na het wijzen van deze tussenvonnissen heeft de rechtbank de zaken 98-1060 en 99-198 verder gevoegd behandeld. 9.3.11. Bij het eindvonnis waarvan beroep van 7 mei 2002 heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat [geïntimeerde 1] en Eclectic zijn geslaagd in het bewijs van de door hen gestelde afspraak dat [appellant 1] zijn werkzaamheden volledig voor rekening van Eclectic zou verrichten, maar niet in het bewijs van hun stelling dat de joint venture-overeenkomst per 1 januari 1998 is beëindigd. Gelet daarop heeft [appellant 1] nog recht op zijn aandeel in de joint venture over de periode van 1 januari tot en met maart 1998 (ad f. 45.764,--, hof), doch een redelijke uitleg van de afspraken van eind 1997 tussen partijen brengt volgens de rechtbank mee dat [appellant 1] slechts recht heeft op inkomsten uit de joint venture voor zover zijn aandeel de door Eclectic over bedoelde periode reeds betaalde (tweemaal f. 22.000,-- over januari en februari 1998) en nog verschuldigde managementvergoeding (f. 11.000,-- over de helft van de maand maart 1998) te boven gaat. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat [appellant 1] op Eclectic een vordering heeft van in totaal f. 69.384,-- (f. 50.939,-- wegens ten behoeve van de joint venture betaalde facturen, f. 7.445,-- uit hoofde van de afrekening van 16 februari 1998 en genoemd bedrag van f. 11.000,--). De rechtbank heeft deze vordering vervolgens verrekend met de vordering ad f. 131.595,-- die Eclectic op [appellant 1] heeft wegens het niet storten in de joint venture van vergoedingen voor kandidaten die via [appellant 1] c.q. Artemis zijn geplaatst. Per saldo heeft Eclectic daarom nog f. 62.211,-- (€ 28.230,12) te vorderen van [appellant 1]. Vervolgens heeft de rechtbank in de zaak 98-1060: - [appellant 1] veroordeeld om aan Eclectic te betalen € 28.230,12, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 maart 1998; - bepaald dat Eclectic inzage heeft in de in beslag genomen computerapparatuur en gerechtigd is de aan haar toebehorende databestanden van deze apparatuur te verwijderen; - bepaald dat [appellant 1], zijn echtgenote en Artemis geen aan Eclectic toebehorende databestanden of daaruit voortvloeiende gegevens mogen gebruiken, en voorts dat zij geen kandidaten van Eclectic mogen benaderen gedurende drie jaar na 7 mei 2002, met veroordeling van [appellant 1] in de proceskosten, daaronder begrepen de gevorderde kosten van beslaglegging. Voorts heeft de rechtbank in de zaak 99-198 in conventie: - bepaald dat [geïntimeerde 1] en Eclectic rekening en verantwoording moeten afleggen met betrekking tot plaatsingen verricht onder de joint venture in de periode januari 1998 tot en met maart 1998; - bepaald dat [geïntimeerde 1] en Eclectic de documenten zoals beschreven in paragraaf 14 van de inleidende dagvaarding aan [appellant 1] en Artemis dienen te retourneren. Verder heeft de rechtbank de vordering van [geïntimeerde 1] en Eclectic in reconventie afgewezen, en de proceskosten in conventie en in reconventie tussen partijen gecompenseerd. Eisvermeerderingen in appel 9.4.1. [appellant 1] en Artemis hebben hun eis in appel vermeerderd en terugbetaling gevorderd van al hetgeen zij uit hoofde van het beroepen eindvonnis aan [geïntimeerde 1] en Eclectic hebben betaald. 9.4.2. Ook [geïntimeerde 1] en Eclectic hebben hun eis in appel vermeerderd en gevorderd dat het hof [appellant 1] en Artemis zal veroordelen om aan [geïntimeerde 1] en Eclectic: a) € 4.191,-- te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf 31 maart 1998; b) binnen 30 dagen na betekening van het onderhavige arrest rekening en verantwoording af te leggen over de door [appellant 1] en Artemis in de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998 voor de joint venture verrichte activiteiten en de resultaten daarvan, waaronder begrepen rekening en verantwoording ten aanzien van het vervolg op de correspondentie welke door Eclectic bij memorie van antwoord is overgelegd als productie 32 en 33, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 2.000,-- per dag dat [appellant 1] en Artemis hiermee in gebreke mochten blijven. 9.4.3. [geïntimeerde 1] en Eclectic hebben aan de sub a genoemde vordering ten grondslag gelegd dat Eclectic over de periode van januari 1998 tot en met maart 1998 in totaal f. 55.000,-- aan voorschotten heeft betaald, terwijl het aandeel van [appellant 1] in de joint venture over die periode maar f. 45.764,-- bedraagt. [appellant 1] moet daarom het verschil van omgerekend € 4.191,-- terugbetalen. Ten aanzien van de vordering onder b hebben [geïntimeerde 1] en Eclectic gesteld dat, uitgaande van het voortduren van de joint venture in de door de rechtbank bedoelde zin na 1 januari 1998, ook [appellant 1] en Artemis verplicht zijn om over januari tot en met maart 1998 rekening en verantwoording af te leggen. Ingangsdatum joint venture 9.5.1. Met grief I in principaal appel klagen [appellant 1] en Artemis erover dat de rechtbank hun verweer heeft verworpen dat de joint venture eerst per 1 september 1997 is aangegaan. 9.5.2. De rechtbank heeft in dit verband doorslaggevende betekenis toegekend aan een fax van [appellant 1] aan [derde] d.d. 25 juli 1997 waarbij een stuk is gevoegd waarin staat: 'Artemis Europe (formerly [persoonsnaam] Europe) has entered into a joint venture with Eclectic ...' Op grond van deze fax met bijlage heeft de rechtbank geoordeeld dat de joint venture op 25 juli 1997 reeds was aangegaan. 9.5.3. In appel, in het bijzonder bij pleidooi, heeft [appellant 1] echter gemotiveerd betwist dat hij genoemde fax en de daarbij gevoegde bijlage heeft verzonden. Eclectic is op dit gemotiveerde verweer niet, althans onvoldoende, ingegaan. Ook voor het hof staat bijgevolg niet vast dat [appellant 1] de fax met bijlage heeft verzonden. Nu Eclectic voorts geen gespecificeerd bewijs heeft aangeboden van (andere) feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat Eclectic de joint venture-overeenkomst per 1 juli 1997 is aangegaan, kan het hof daarvan niet uitgaan. In ieder geval acht het hof het overgelegde reisschema van [appellant 1] en de getuigenverklaring van [getuige 1] dat hij wist dat 'vanaf juli, augustus 1997 sprake was van een joint venture constructie' onvoldoende om op dit punt tot een ander oordeel te komen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de schriftelijke verklaringen van medewerkers van Eclectic, nu zij niet eenduidig hebben verklaard over de ingangsdatum van de joint venture. Bovendien heeft juist de managementassistente van [geïntimeerde 1], [managementassistente geïntimeerde], schriftelijk verklaard: 'Sinds september 1997 is de heer [appellant 1] op basis van een joint venture bij ons komen werken.' 9.5.4. Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat Eclectic de joint venture-overeenkomst eerst per 1 september 1997 is aangegaan. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de - enige - afrekening d.d. 16 februari 1998 die voor de joint venture is opgemaakt betrekking heeft op de periode van 1 september 1997 tot en met 31 december 1997, en voorts dat op die afrekening staat vermeld: 'Assumptions: 3. The Joint venture will be administered as of sept. 1997 as Eclectic activity.' Grief I slaagt. Partijen bij joint venture 9.6.1. Grief II in principaal appel is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Eclectic de joint venture-overeenkomst niet met Artemis heeft gesloten maar met [appellant 1]. Dienaangaande overweegt het hof het volgende. 9.6.2. In het rechtsverkeer heeft als uitgangspunt te gelden dat een partij erop mag vertrouwen dat zijn wedepartij voor zichzelf handelt, tenzij die wederpartij kenbaar heeft gemaakt dat hij namens een ander handelt. Zulks gold naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval temeer, nu [appellant 1] tegenover Eclectic in verschillende hoedanigheden was opgetreden; eerst als werknemer van [persoonsnaam] Europe, daarna in privé-hoedanigheid toen hij aangaf voor zichzelf te willen beginnen, later onder de handelsnaam Artemis en tenslotte als de natuurlijke persoon achter de rechtspersoon Artemis. Niet gebleken is echter dat [appellant 1] bij het aangaan van de joint venture-overeenkomst of bij de daaraan voorafgaande onderhandelingen aan Eclectic voldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij daarbij namens de op 8 augustus 1997 opgerichte vennootschap Artemis Europe Ltd. handelde. Hierbij verdient opmerking dat [appellant 1] en Artemis niet de stelling van [geïntimeerde 1] en Eclectic (bij cvr inzake 98-1060, nr. 3 en bij cva conventie, cvr reconventie inzake 99-198, nr. 3) hebben weersproken dat Eclectic en [appellant 1] reeds tijdens een overleg van 26 mei 1997 afspraken hebben gemaakt over het aangaan van de joint venture. 9.6.3. Het feit dat Artemis kosten aan de joint venture heeft gedeclareerd en het feit dat op de afrekening van 16 februari 1998 onder 'Cand. Source' diverse malen 'Artemis' staat vermeld (hetgeen ook kan duiden op de handelsnaam waaronder [appellant 1] heeft gehandeld) rechtvaardigt niet de conclusie dat voor Eclectic duidelijk was dat [appellant 1] de joint venture namens Artemis was aangegaan. De afrekening bevat immers ook een door [geïntimeerde 1] en [appellant 1] ondertekende 'compromise solution' met betrekking tot de resultaten van de joint venture over 1997, welk compromis gebaseerd is op een aantal aannames waarin alleen Eclectic en [appellant 1] als betrokken partijen worden genoemd, en niet Artemis. 9.6.4. Nu [appellant 1] en Artemis voorts geen gespecificeerd bewijs hebben aangeboden van hun stelling dat [appellant 1] de joint venture-overeenkomst namens Artemis heeft gesloten, zal het hof hen ook niet toelaten tot bewijs. Mitsdien staat ook in appel vast dat [appellant 1] partij was bij de joint venture-overeenkomst. Grief II faalt. Inhoud joint venture 9.7.1. Met grief III in principaal appel wordt het oordeel van de rechtbank bestreden dat [geïntimeerde 1] en Eclectic zijn geslaagd in het bewijs van hun stelling dat [appellant 1] zijn werkzaamheden volledig voor Eclectic zou verrichten, in die zin dat ook de opbrengsten van het plaatsen van kandidaten van [appellant 1] of Artemis bij hun eigen klanten in de joint venture vielen. Hieromtrent overweegt het hof als volgt. 9.7.2. Geen grief is gericht tegen het - terechte - oordeel van de rechtbank in r.o. 3.8 van het tussenvonnis van 7 maart 2000 dat ingevolge artikel 177 (oud) Rv (thans artikel 150 Rv) op Eclectic het bewijs rust van voornoemde stelling. Ook in appel is dit derhalve het uitgangspunt. 9.7.3. [geïntimeerde 1] heeft als partijgetuige verklaard dat Eclectic en [appellant 1] in het kader van de joint venture de volgende afspraken hebben gemaakt: - Indien een kandidaat van Eclectic bij een klant van Eclectic wordt geplaatst dan valt de opbrengst daarvan niet in de joint venture; - Indien een kandidaat van [appellant 1] bij een klant van Eclectic wordt geplaatst dan valt de opbrengst daarvan voor de helft in de joint venture; - Indien een kandidaat van Eclectic bij een klant van [appellant 1] wordt geplaatst dan valt de opbrengst daarvan voor de helft in de joint venture; - Indien een kandidaat van [appellant 1] bij een klant van [appellant 1] wordt geplaatst dan valt de opbrengst daarvan volledig in de joint venture. [geïntimeerde 1] heeft verder verklaard dat [appellant 1] op grond van deze afspraken geen eigen inkomsten meer zou hebben. Gelet hierop en op de stellingen van [geïntimeerde 1] in de processtukken, begrijpt het hof de verklaring van [geïntimeerde 1] aldus dat voor zover de opbrengst niet (volledig) in de joint venture viel, deze aan Eclectic toekwam. 9.7.4. Nu Eclectic belast is met het leveren van bewijs, kan de partijgetuigenverklaring van haar directeur [geïntimeerde 1] alleen bewijs in haar voordeel opleveren indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het die verklaring voldoende geloofwaardig maakt (zie o.a. HR 10 december 1993, NJ 1994, 667). Het hof is van oordeel dat de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] dergelijk aanvullend bewijs opleveren, aangezien zij beiden de afspraken zoals verklaard door [geïntimeerde 1] bevestigen. Bovendien hebben zowel [getuige 1] als [getuige 2] verklaard dat [geïntimeerde 1] bedoelde afspraken heeft toegelicht in vergaderingen van het managementteam waarbij [appellant 1] aanwezig was, en verder dat zij die afspraken ook van [appellant 1] zelf hebben vernomen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant 1] niet het oordeel van de rechtbank heeft bestreden dat er geen sprake was van een taalbarrière, en evenmin de stelling van [geïntimeerde 1] en Eclectic bij memorie van antwoord dat de voertaal in het managementteam Engels was. Overigens hecht het hof meer geloof aan de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] (welke laatste ten tijde van het afleggen van haar getuigenverklaring bijna een jaar uit dienst was van Eclectic) dat [geïntimeerde 1] de afspraken in het managementteam, waarvan [appellant 1] deel uitmaakte, in diens bijzijn heeft toegelicht en dat [getuige 1] en [getuige 2] die afspraken ook van [appellant 1] zelf hebben vernomen, dan aan de andersluidende getuigenverklaring van [appellant 1] zelf, gelet op het eigen belang van deze laatste in deze procedure. 9.7.5. Op grond van het bovenstaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat Eclectic is geslaagd in het bewijs van de door haar gestelde afspraak dat [appellant 1] al zijn werkzaamheden voor de joint venture zou verrichten, in die zin dat ook de opbrengsten van het plaatsen van kandidaten van [appellant 1] c.q. Artemis bij klanten van [appellant 1] c.q. Artemis in de joint venture vielen. De door [appellant 1] gestelde omstandigheid dat een dergelijke afspraak niet gebruikelijk zou zijn in de branche brengt het hof hierbij niet tot een ander oordeel. Tegenover de volledige inbreng door [appellant 1] van zijn activiteiten in de joint venture stond immers - zo staat als onbetwist vast - dat [appellant 1] door de joint venture kon putten uit het veel grotere kandidaten- en klantenbestand van Eclectic, bij bedrijven een veel hogere fee kon bedingen (20 tot 25% in plaats van 12 tot 15% van het eerste jaarsalaris van een geplaatste kandidaat) en ook daadwerkelijk heeft bedongen, en voorts dat diverse (kantoor) kosten volledig ten laste van Eclectic kwamen. Verder leidt de schriftelijke verklaring van accountant Hall evenmin tot een ander oordeel, nu als onbetwist vaststaat dat hetgeen Hall over de joint venture heeft verklaard slechts gebaseerd is op mededelingen van [appellant 1] en Artemis. 9.7.6. Tenslotte heeft [appellant 1] nog aangevoerd dat de juistheid van de door hem gestelde afspraak, namelijk dat slechts de opbrengsten van het plaatsen van kandidaten van de één bij klanten van de ander in de joint venture zouden vallen, reeds volgt uit het feit dat de joint venture-overeenkomst in feite een voortzetting is van een samenwerkingsovereenkomst tussen Eclectic en [persoonsnaam] Europe d.d. 16 januari 1997 waarin een dergelijk beding is opgenomen. 9.7.7. In dit verband heeft [appellant 1] bij pleidooi in appel betoogd dat hij niet bij [persoonsnaam] Europe in dienst was, maar dat [persoonsnaam] Europe zijn vennootschap was. Aldus heeft [appellant 1] bij pleidooi een nieuwe grief aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 3.4 van het tussenvonnis van 7 maart 2000 dat [appellant 1] destijds werkzaam was bij [persoonsnaam] Europe en slechts het aanspreekpunt van [persoonsnaam] Europe was. Aangezien Eclectic inhoudelijk is ingegaan op deze nieuwe grief zonder bezwaar te maken tegen het tijdstip waarop deze is opgeworpen, heeft zij er ondubbelzinnig in toegestemd dat deze grief alsnog in de rechtstrijd wordt betrokken. Het hof verwerpt de grief echter, omdat [appellant 1] zijn stelling dat [persoonsnaam] Europe zijn vennootschap was niet nader heeft onderbouwd aan de hand van stukken. Zulks lag echter wel op zijn weg, aangezien Eclectic reeds in eerste aanleg onder overlegging van stukken gemotiveerd heeft aangevoerd dat alle aandelen in [persoonsnaam] Europe werden gehouden door [persoonsnaam] Partners, en dat [appellant 1] ten tijde van het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst in dienst was van [persoonsnaam] Europe. Derhalve staat ook in appel vast dat de samenwerkingsovereenkomst van januari 1997 met [persoonsnaam] en de joint venture-overeenkomst niet tussen (feitelijk) dezelfde contractspartijen zijn gesloten, zodat ook het hiervoor in r.o. 9.7.6 weergegeven verweer van [appellant 1] geen hout snijdt. Grief III faalt. Einddatum joint venture 9.8.1. Geen grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 2.5 van het beroepen eindvonnis dat [geïntimeerde 1] en Eclectic niet zijn geslaagd in het bewijs van hun stelling dat de joint venture-overeenkomst per 1 januari 1998 is beëindigd, zodat ook in appel vaststaat dat deze overeenkomst na 1 januari 1998 doorliep. 9.8.2. Het hof gaat er voorts van uit dat de joint venture-overeenkomst feitelijk per 16 maart 1998 is beëindigd. Op die dag is [appellant 1] immers door toedoen van [geïntimeerde 1] aangehouden door de politie, waarna Eclectic en [appellant 1] niet meer met elkaar hebben samengewerkt. Aandeel [appellant 1] in de joint venture van 1 januari 1998 tot 16 maart 1998 9.9.1. Het feit dat de joint venture tussen Eclectic en [appellant 1] eerst per 16 maart 1998 is geëindigd (en [appellant 1] dus niet per 1 januari 1998 bij Eclectic in dienst is getreden) brengt mee dat [appellant 1] ook over de periode van 1 januari 1998 tot 16 maart 1998 recht heeft op zijn aandeel in de joint venture, derhalve op de helft van de opbrengst van plaatsingen die in genoemde periode onder de joint venture zijn verricht. Bijgevolg heeft de rechtbank in het beroepen eindvonnis (in de eerste r.o. 2.14 onder punt 5) ten onrechte de primaire vordering van Eclectic op [appellant 1] ad f. 45.764,-- toewijsbaar geoordeeld (welke vordering deel uitmaakt van de hierboven in r.o. 9.3.4 onder a weergegeven primaire vordering van Eclectic ad f. 145.782,--), nu Eclectic hieraan ten grondslag heeft gelegd dat zij vanaf 1 januari 1998 als werkgever van [appellant 1] recht heeft op de gehele opbrengst van alle plaatsingen. Aldus heeft Eclectic immers ten onrechte aanspraak gemaakt op het (gestelde) aandeel van [appellant 1] in de joint venture. In zoverre slaagt grief IX in principaal appel dan ook. 9.9.2. Overigens is de primaire vordering van Eclectic ad f. 45.764,-- evenmin toewijsbaar op grond van de 'redelijke uitleg' waarvan de rechtbank onder aan r.o. 2.6 van het beroepen eindvonnis uitgaat, aangezien Eclectic ten aanzien van haar primaire vordering ad f. 45.764,-- geen andere grondslag heeft gesteld dan de hiervoor genoemde. In zoverre slaagt ook grief IV in principaal appel. (Management)vergoeding van f. 22.000,-- p.m. verschuldigd naast aandeel in joint venture van 1 januari 1998 tot 16 maart 1998? 9.10.1. Het slagen van de grieven IV en IX (deels) leidt ertoe dat het hof de primaire vordering van Eclectic op [appellant 1] ad f. 45.764,-- alsnog zal afwijzen. Het slagen van de grieven heeft echter eveneens tot gevolg, door de devolutieve werking van het appel, dat het hof alsnog de subsidiaire vordering van Eclectic op [appellant 1] en Artemis dient te beoordelen strekkende tot terugbetaling van in totaal f. 44.000,-- aan managementvergoedingen over januari en februari 1998 (deze vordering is begrepen in de hierboven in r.o. 9.3.4 onder a weergegeven subsidiaire vordering van Eclectic ad f. 144.018,--). Te dien aanzien overweegt het hof het volgende. 9.10.2. Uit de getuigenverklaringen van [geïntimeerde 1], [getuige 2], [getuige 1] en [getuige 3] volgt dat Eclectic en [appellant 1] in het najaar van 1997 besprekingen hebben gevoerd over een mogelijke verdergaande samenwerking. In dat kader is in december 1997 gesproken over het wijzigen van de samenwerkingsvorm per 1 januari 1998, aldus dat [appellant 1] bij Eclectic de functie 'director Europe' zou gaan bekleden tegen een vergoeding van f. 22.000,-- per maand. Daarbij zou [appellant 1] alle aandelen in Artemis ruilen tegen 5% van de aandelen in Eclectic, en zou de joint venture eindigen. 9.10.3. Naar 's hofs oordeel is echter niet vast komen te staan dat Eclectic en [appellant 1] vervolgens zijn overeengekomen om de samenwerkingsvorm aldus te wijzigen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat getuige [getuige 3] heeft verklaard dat de fiscale aspecten van een dienstverband van [appellant 1] nog in onderzoek waren en dat geen verklaring van werkgeverschap was ingevuld. Voorts blijkt ook uit de schriftelijke verklaring van accountant Hall dat nog geen duidelijkheid bestond over de fiscale consequenties van de aandelenruil en van het vervullen van een directeursfunctie bij Eclectic door [appellant 1], en dat hierover nog nader overleg zou plaatsvinden tussen Hall en de accountant van Eclectic zodra Eclectic een formeel aanbod zou hebben gedaan. 9.10.4. Het hof constateert voorts dat de onderhandelingen tussen Eclectic en [appellant 1] over een verdergaande vorm van samenwerking uiteindelijk in maart 1998 zijn afgebroken. De aandelenruil heeft daardoor niet meer plaatsgevonden, maar Eclectic heeft over de maanden januari en februari 1998 wél genoemde vergoeding van (afgerond) f. 22.000,-- per maand betaald. Naar het oordeel van het hof dienen de stellingen van Eclectic aldus te worden verstaan dat zij stelt dat zij deze vergoedingen van in totaal f. 44.000,-- onverschuldigd heeft betaald. Het hof deelt deze visie. Achteraf gezien bestond er immers geen rechtsgrond voor deze betalingen, nu Eclectic en [appellant 1] geen overeenstemming meer hebben bereikt over de nieuwe vorm van samenwerking. [appellant 1] bleef door het afbreken van de onderhandelingen zoals gezegd ook na 1 januari 1998 recht houden op een aandeel in de joint venture, terwijl onvoldoende gebleken is dat hij na 1 januari 1998 andere of meer werkzaamheden voor Eclectic heeft verricht dan daarvoor. In elk geval laat het hof hierbij terzijde de getuigenverklaring van [appellant 1] dat de betalingen van f. 22.000,-- per maand bedoeld waren als vergoeding voor het intern opleiden van nieuwe personeelsleden van Eclectic door [appellant 1], nu [appellant 1] niet de getuigenverklaring van [getuige 2] heeft betwist dat vooral zijzelf en [getuige 1] nieuwe consultants hebben getraind en dat de bijdrage van [appellant 1] daaraan gering is geweest, in totaal maximaal 2,5 tot 3 uur. In zoverre faalt grief IV. Gelet hierop zal het hof alsnog de subsidiaire vordering van Eclectic ad f. 44.000,-- toewijzen, en wel ten laste van [appellant 1]. Eclectic heeft dit bedrag aan managementvergoedingen immers betaald met het oog op een mogelijke directeursfunctie van [appellant 1] bij Eclectic, terwijl [appellant 1] niet heeft aangevoerd dat niet hij maar Artemis tot terugbetaling is gehouden. 9.10.5. Het voorgaande brengt mee dat [appellant 1] evenmin naast hetgeen waarop hij ingevolge de joint venture-overeenkomst recht heeft, recht heeft op een vergoeding van f. 11.000,-- over de eerste helft van de maand maart 1998. De grief in incidenteel appel - waarmee de vraag naar de verschuldigdheid van de vergoeding ad f. 11.000,-- aan de orde wordt gesteld - slaagt derhalve. 9.11. Het hof zal hierna, met inachtneming van het vorenoverwogene, eerst uitwerken hoeveel de vorderingen van partijen op elkaar belopen en vervolgens de overige vorderingen bespreken (voor zover nog aan de orde in appel). Vordering a van Eclectic van subsidiair f. 144.018,-- 9.11.1. De subsidiaire vordering van Eclectic van f. 144.018,-- omvat eerdergenoemde (vaststaande) vordering tot terugbetaling van een bedrag van f. 44.000,-- aan managementvergoedingen, en verder een vordering van in totaal f. 100.018,--. Laatstbedoelde vordering betreft volgens Eclectic haar aandeel in de door [appellant 1] c.q. Artemis ontvangen vergoedingen voor de plaatsing van diverse kandidaten, welke vergoedingen ten onrechte niet door [appellant 1] in de joint venture zijn gestort. 9.11.2. De vordering van f. 100.018,-- is gespecificeerd als volgt: * f. 66.655,-- ter zake de plaatsing van de kandidaten [kandidaat 1], [kandidaat 2], [kandidaat 3], [kandidaat 4], [kandidaat 5] en [kandidaat 6] én de plaatsing van een onbekende kandidaat bij ICS PTY; * f. 14.280,-- ter zake de plaatsing van kandidate [kandidaat 7]; * f. 10.172,-- ter zake de plaatsing van de kandidaten [kandidaat 8] en [kandidaat 9] en de plaatsing van een onbekende kandidaat bij Anderson; * f. 8.911,-- ter zake de plaatsing van kandidaat [kandidaat 10]. Hoewel de rechtbank in het beroepen eindvonnis in de eerste r.o. 2.14 onder punt 6 kennelijk heeft overwogen dat de vordering van Eclectic ad f. 100.018,-- moet worden afgewezen voor zover deze betrekking heeft op de plaatsing van [kandidaat 10] en twee onbekende kandidaten (bij ICS PTY resp. Anderson, hof), heeft de rechtbank bedoelde vordering feitelijk slechts afgewezen voor zover deze ziet op [kandidaat 10] en de onbekende kandidaat die bij Anderson zou zijn geplaatst. Overigens heeft Eclectic tegen deze afwijzingen geen incidentele grief gericht, zodat ook in appel vaststaat dat de vordering van Eclectic in zoverre niet toewijsbaar is. 9.11.3. Met grief IX in principaal appel klaagt [appellant 1] erover dat de rechtbank de vordering van Eclectic ad per saldo f. 62.211,-- heeft toegewezen, primair omdat alleen vergoedingen voor het plaatsen van kandidaten van [appellant 1] bij klanten van Eclectic en vice versa in de joint venture vallen. Het hof heeft dit verweer echter reeds bij de bespreking van grief III verworpen. 9.11.4. Blijkens de toelichting op grief IX en het gestelde bij pleidooi (pleitnota, nr. 10) heeft [appellant 1] subsidiair in concreto alleen bezwaren aangevoerd tegen de toewijzing door de rechtbank van het door Eclectic gevorderde aandeel in de vergoedingen voor de plaatsing van de kandidaten [kandidaat 1], [kandidaat 2], [kandidaat 5] en [kandidaat 9]. Het hof gaat er daarom van uit dat grief IX subsidiair beperkt is tot deze kandidaten. Hierdoor staat ook in appel de toewijsbaarheid van de vordering van Eclectic jegens [appellant 1] vast voor zover deze betrekking heeft op de plaatsing van de kandidaten [kandidaat 3], [kandidaat 4], [kandidaat 6], [kandidaat 7] en [kandidaat 8], en van een onbekende kandidaat bij ICS PTY. Ten aanzien van de kandidaten [kandidaat 1], [kandidaat 2], [kandidaat 5] en [kandidaat 9] geldt het volgende. [kandidaat 1] en [kandidaat 2] 9.11.5. [appellant 1] heeft aangevoerd dat slechts ingeval een kandidaat zijn contract met het bedrijf waar hij wordt geplaatst heeft ondertekend tijdens de looptijd van de joint venture (dus van 1 september 1997 tot 16 maart 1998), de vergoeding voor die plaatsing in de joint venture valt; bepalend is volgens hem dus niet de dag waarop de factuur voor de vergoeding wordt verzonden. Eclectic heeft dit niet weersproken, zodat het door [appellant 1] gestelde in rechte vaststaat. 9.11.6. [appellant 1] heeft voorts, onder verwijzing naar de factuur van 5 september 1997 voor de vergoeding voor [kandidaat 1] waarop als 'Commencement Date' c.q. begindatum 15 juli 1997 staat vermeld, aangevoerd dat [kandidaat 1] zijn contract met Deloitte & Touche reeds op 15 juli 1997 heeft ondertekend, derhalve vóór de ingangsdatum van de joint venture. Aldus heeft [appellant 1] voldoende gemotiveerd betwist dat de vergoeding voor [kandidaat 1] in de joint venture valt. Bijgevolg rust ingevolge artikel 150 Rv op Eclectic het bewijs van haar stelling dat de vergoeding voor de plaatsing van [kandidaat 1] wel in de joint venture valt. Eclectic heeft dit bewijs echter niet bijgebracht, zodat de vordering van Eclectic op dit punt alsnog moet worden afgewezen. In zoverre slaagt grief IX. 9.11.7. Ook ten aanzien van [kandidaat 2] heeft [appellant 1] aangevoerd dat [kandidaat 2] zijn contract met Deloitte & Touche vóór 1 september 1997 heeft getekend; voor zover [appellant 1] heeft kunnen nagaan zouden de onderhandelingen hierover medio augustus 1997 zijn afgerond. In dit verband heeft [appellant 1] verder aangevoerd dat een factuur voor een geplaatste kandidaat eerst bij indiensttreding wordt verzonden en dat, nu kandidaten in de regel een opzegtermijn van drie maanden hebben (doch tenminste een opzegtermijn van één maand), ervan uitgegaan moet worden dat de contractsonderhandelingen één tot drie maanden voor de verzending van de factuur zijn afgerond. 9.11.8. Vervolgens heeft Eclectic erop gewezen dat de factuur voor de plaatsing van [kandidaat 2] dateert van 13 januari 1998. Gelet op die datum moet, zelfs indien wordt uitgegaan van de juistheid van de door [appellant 1] gestelde opzegtermijn van drie maanden en hetgeen [appellant 1] hieromtrent overigens heeft aangevoerd, geconcludeerd worden dat [kandidaat 2] zijn contract tijdens de looptijd van de joint venture heeft getekend. 9.11.9. In reactie daarop heeft [appellant 1] bij pleidooi in appel slechts zijn verweer herhaald dat [kandidaat 2] zijn contract vóór 1 september 1997 heeft getekend, doch voor het overige heeft [appellant 1] niet op voormelde concrete stellingen van Eclectic gereageerd, terwijl dat naar 's hofs oordeel wel op zijn weg had gelegen. Derhalve staat als onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat de door [appellant 1] c.q. Artemis ontvangen vergoeding voor de plaatsing van [kandidaat 2] in de joint venture valt, en dat [appellant 1] aan Eclectic haar aandeel in die vergoeding dient te betalen. In zoverre faalt grief IX. [kandidaat 5] 9.11.10. Wat betreft [kandidaat 5] heeft [appellant 1] aangevoerd dat uit een fax van Deloitte & Touche d.d. 23 februari 1998 slechts blijkt dat aan [kandidaat 5] een aanbod is gedaan, maar dat [kandidaat 5] uiteindelijk niet is geplaatst. [appellant 1] heeft daarom voor [kandidaat 5] geen vergoeding gefactureerd of ontvangen. Verder heeft mr. Bisschop het hof ten pleidooie medegedeeld dat [kandidaat 5] uiteindelijk heeft afgebeld, en dat het een gebruikelijke gang van zaken was dat kandidaten per telefoon afzeggen en dat daarvan dus geen stukken voorhanden zijn. Mr. Van Driel heeft dat laatste namens Eclectic ten pleidooie erkend. 9.11.11. Nu [appellant 1] aldus voldoende gemotiveerd de stelling van Eclectic heeft betwist, rust ingevolge artikel 150 Rv op Eclectic het bewijs van deze stelling. Eclectic heeft dit bewijs echter niet geleverd, en evenmin heeft zij ten aanzien van de gestelde plaatsing van [kandidaat 5] een (voldoende) gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Het hof zal de vordering van Eclectic daarom alsnog afwijzen voor zover deze betrekking heeft op [kandidaat 5]. Ook in zoverre faalt grief IX. [kandidaat 9] 9.11.12. Tussen partijen is niet in geschil dat [kandidaat 9] via [appellant 1] is geplaatst bij Anderson, en dat de vergoeding die Anderson ter zake is verschuldigd in de joint venture valt. 9.11.13. Voorts staat vast dat [appellant 1], via Artemis, aan Anderson een factuur heeft gestuurd voor bedoelde vergoeding. In appel heeft [appellant 1] echter voldoende gemotiveerd betwist dat Anderson die factuur heeft betaald. Derhalve rust ingevolge artikel 150 Rv op Eclectic het bewijs van haar stelling dat [appellant 1] ter zake de plaatsing van [kandidaat 9] wél een vergoeding van Anderson heeft ontvangen, waarvan de helft aan Eclectic toekomt. Dit bewijs heeft Eclectic echter niet bijgebracht, terwijl zij ten aanzien van [kandidaat 9] evenmin een (voldoende) gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan. Derhalve kan er niet van uit worden gegaan dat Anderson bedoelde factuur heeft betaald. Nu Eclectic voorts, indien de factuur wel zou zijn voldaan, recht zou hebben gehad op de helft van de vergoeding, draagt zij ter zake ook de helft van het debiteurenrisico. Mitsdien zal het hof de vordering van Eclectic alsnog afwijzen voor zover deze betrekking heeft op [kandidaat 9]. In zoverre faalt grief IX eveneens. 9.11.14. Gelet op al het vorenoverwogene en op het feit dat [appellant 1] overigens de hoogte van de door Eclectic gestelde vergoedingen en het aandeel van Eclectic daarin niet heeft betwist, staat vast dat [appellant 1] ter zake plaatsingen die onder de joint venture zijn verricht in totaal f. 59.339,50 aan Eclectic verschuldigd is, gespecificeerd als volgt: f. 8.862,-- voor [kandidaat 2] (50% van f. 17.724,--) f. 7.800,-- voor [kandidaat 3] (50% van f. 15.600,--) f. 10.150,50 voor [kandidaat 4] (50% van f. 20.301,--) f. 7.056,-- voor [kandidaat 6] (50% van f. 14.112,--) f. 9.674,-- voor een onbekende kandidaat bij ICS PTY (50% van f. 19.348,--) f. 14.280,-- voor [kandidaat 7] (zie eindvonnis) f. 1.517,-- voor [kandidaat 8] (50% van f. 3.034,--) Vordering van [geïntimeerde 1] en Eclectic tot terugbetaling van € 4.191,-- (eisvermeerdering sub a in appel) 9.11.15. Nu vaststaat dat [appellant 1] de door Eclectic betaalde managementvergoedingen ad f. 44.000,-- dient terug te betalen en Eclectic de vergoeding van f. 11.000,-- over maart 1998 niet alsnog aan [appellant 1] hoeft te betalen, is daarmee de grondslag aan bovenvermelde vordering van [geïntimeerde 1] en Eclectic komen te ontvallen. Het hof zal deze vordering daarom afwijzen. Vordering c van Artemis ad f. 69.384,30 9.11.16. Ten aanzien van de vordering van Artemis van f. 69.384,30 geldt het volgende. Geen (incidentele) grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Eclectic aan [appellant 1] f. 7.445,-- (op grond van de afrekening van 16 februari 1998) en f. 50.939,-- (door Artemis betaald aan derden-crediteuren) verschuldigd is, zodat zulks ook in appel vaststaat. Verder volgt uit het voorgaande dat de vordering van Artemis alsnog dient te worden afgewezen voor zover deze betrekking heeft op de (management)vergoeding van f. 11.000,-- over maart 1998. Resumé geldvorderingen 9.11.17. Op grond van het bovenstaande heeft enerzijds Eclectic een vordering op [appellant 1] van f. 103.339,50 (f. 44.000,-- + f. 59.339,50), terwijl anderzijds [appellant 1] een vordering op Eclectic heeft van f. 58.384,-- (f. 7.445,-- + f. 50.939,--). Anders dan [appellant 1] heeft betoogd, kunnen deze vorderingen met elkaar te worden verrekend. Eclectic heeft immers zowel in eerste aanleg als in appel een beroep op verrekening gedaan, terwijl niet in geschil is dat aan de wettelijke vereisten voor verrekening is voldaan. In zoverre faalt grief VIII in principaal appel dan ook. Per saldo heeft Eclectic dus een vordering op [appellant 1] van f. 44.955,50 ofwel € 20.399,91. [appellant 1] is hierover vanaf 31 maart 1998 de wettelijke rente verschuldigd, nu zulks niet in geschil is. Vordering b van Eclectic tot afgifte databestanden en inzage computerapparatuur 9.12.1. Voor zover de vordering van Eclectic tot afgifte van aan haar toebehorende databestanden en tot inzage in de computerapparatuur van [appellant 1] en Artemis ziet op computerapparatuur (en bestanden daarop) welke niet in beslag is genomen, constateert het hof dat de rechtbank de vordering van Eclectic in zoverre in elk geval heeft afgewezen en dat Eclectic daartegen geen incidentele grief heeft gericht. In appel is de vordering van Eclectic daarom nog slechts aan de orde voor zover deze betrekking heeft op de in beslag genomen computerapparatuur en de databestanden die daarop staan. 9.12.2. Vaststaat dat [geïntimeerde 1] c.q. Eclectic reeds van 15 tot en met 28 oktober 1998 inzage heeft gehad in de bestanden die op de in beslag genomen laptop van [appellant 1] staan (met uitzondering van persoonlijke en privé-bestanden van [appellant 1]). Nu Eclectic voorts niet duidelijk heeft gemaakt waarom aan haar opnieuw inzage in die bestanden zou moeten worden gegeven (of in de overige apparatuur), zal het hof de door Eclectic gevorderde inzage alsnog afwijzen omdat zij haar belang daarbij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. In zoverre slaagt grief X in principaal appel. 9.12.3. Ten aanzien van de vordering van Eclectic tot afgifte van haar databestanden overweegt het hof als volgt. 9.12.4. Het hof stelt voorop dat partijen geen bezwaar hebben gemaakt tegen het kennelijke oordeel van de rechtbank dat deze vordering aldus moet worden begrepen dat Eclectic vordert dat zij haar databestanden van de computerapparatuur van [appellant 1] mag verwijderen. Ook in appel is dit derhalve het uitgangspunt. 9.12.5. Voor zover het gaat om databestanden die op de in beslag genomen laptop staan, geldt dat niet in geschil is dat de bestanden die in het proces-verbaal van de gerechtelijk bewaarder zijn aangeduid als persoonlijke en privé-bestanden van [appellant 1], aan hem toekomen. Wat betreft de overige bestanden op de laptop geldt dat [appellant 1] en Artemis niet althans onvoldoende gemotiveerd hebben betwist dat daarvan alleen de 56 bestanden zoals vermeld op de lijst bij de brief van [geïntimeerde 1] d.d. 29 oktober 1998, aan [appellant 1] toekomen, en de overige bestanden aan Eclectic. 9.12.6. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat ook de overige in beslag genomen apparatuur databestanden van Eclectic zou bevatten, zal het hof de vordering van Eclectic in zoverre toewijzen dat Eclectic gerechtigd is om alle databestanden die op de laptop staan daarvan te verwijderen, met uitzondering van bedoelde 56 bestanden en bedoelde persoonlijke en privé-bestanden van [appellant 1]. Op dit punt slaagt grief X dus ten dele. Overigens zal het hof hierbij bepalen dat de verwijdering zal plaatsvinden ten overstaan van een deurwaarder en dat [appellant 1] het recht heeft om daarbij aanwezig te zijn, aangezien partijen op dit punt geen bezwaar hebben gemaakt tegen het eindvonnis van de rechtbank. Vordering c van Eclectic: verbod tot gebruik databestanden en verbod tot benaderen klanten en kandidaten 9.13.1. Het hof zal het door Eclectic gevorderde verbod om enig databestand van Eclectic en/of gegevens daaruit te gebruiken alsnog afwijzen jegens [appellant 1] en Artemis. Eclectic heeft immers ook in appel nagelaten te specificeren om welke databestanden het gaat, terwijl zulks in het onderhavige geval wel op haar weg lag, gelet op het door [appellant 1] en Artemis gevoerde verweer. Daarbij is van belang dat Eclectic voldoende tijd inzage heeft gehad in de databestanden die op de laptop van [appellant 1] staan, en voorts dat Eclectic niet heeft weersproken dat indien [appellant 1] bestanden van Eclectic ook naar een andere computer zou hebben doorgestuurd, Eclectic moet beschikken over back up-files daarvan. Ook in zoverre slaagt grief X. 9.13.2. Wat betreft het door Eclectic gevorderde verbod om klanten en/of kandidaten van Eclectic te benaderen, constateert het hof dat de rechtbank deze vordering in ieder geval heeft afgewezen voor zover deze ziet op het benaderen van klanten van Eclectic en dat Eclectic daartegen geen incidentele grief heeft gericht. 9.13.3. Voor het overige geldt dat geen rechtsgrond bestaat voor het door Eclectic gevorderde verbod. Als onbetwist staat immers vast dat Eclectic en [appellant 1] bij de joint venture-overeenkomst geen non-concurrentiebeding zijn overeengekomen. Voorts is gesteld noch gebleken dat [appellant 1] en Artemis op onrechtmatige wijze kandidaten van Eclectic hebben benaderd, en evenmin dat ter zake een zodanige dreiging bestaat dat het gevraagde verbod bij voorbaat zou moeten worden gegeven. Derhalve zal het hof het jegens [appellant 1] en Artemis gevorderde verbod om kandidaten van Eclectic te benaderen alsnog afwijzen. In zoverre slaagt grief X eveneens. Vorderingen over en weer tot rekening en verantwoording 9.14.1. In vervolg op het eindvonnis van de rechtbank heeft Eclectic ten behoeve van [appellant 1] een rekening en verantwoording opgesteld waarin staat dat in de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998 via Eclectic geen plaatsingen zijn verricht die onder de joint venture vallen. Nu [appellant 1] geen concrete bezwaren heeft geformuleerd tegen deze rekening en verantwoording, gaat het hof ervan uit dat deze juist is en dat [appellant 1] ter zake dus niets meer te vorderen heeft van Eclectic. 9.14.2. Het feit dat de joint venture niet per 1 januari 1998 maar per 16 maart 1998 is geëindigd, brengt vanzelfsprekend mee dat niet alleen Eclectic maar ook [appellant 1] rekening en verantwoording moet afleggen over plaatsingen die in de periode van 1 januari 1998 tot 16 maart 1998 onder de joint venture zijn verricht. 9.14.3. Het verweer van [appellant 1] dat ten aanzien van de 'betrokken kandidaten' tijdens de looptijd van de joint venture geen facturen zijn gestuurd kan hem in dit verband niet baten. Vaststaat immers dat indien kandidaten hun contract tijdens de looptijd van de joint venture hebben getekend de vergoedingen daarvoor in de joint venture vallen, waarbij niet ter zake doet wanneer de betreffende facturen zijn verzonden. Er is dus geen sprake van 'uitloop' zoals [appellant 1] bij pleidooi in appel heeft gesteld. 9.14.4. Nu het hof voorts het verweer van [appellant 1] omtrent de inhoud van de joint venture reeds hierboven heeft verworpen, en [appellant 1] voor het overige geen verweer heeft gevoerd tegen de door [geïntimeerde 1] en Eclectic gevorderde rekening en verantwoording, zal het hof deze vordering toewijzen voor zover deze betrekking heeft op de periode van 1 januari 1998 tot 16 maart 1998 (overigens alleen tussen Eclectic en [appellant 1] nu alleen zij partij zijn bij de joint venture-overeenkomst). Vordering a van [appellant 1] en Artemis tot opheffing beslag d.d. 19 maart 1998 en tot teruggave zaken 9.15.1. Met grief V in principaal appel klagen [appellant 1] en Artemis er onder andere over dat de rechtbank hun vordering heeft afgewezen strekkende tot opheffing van het conservatoir beslag (tot afgifte) dat Eclectic op 19 maart 1998 heeft laten leggen op (computer)apparatuur en een aktetas met documenten, en tot teruggave van deze zaken aan [appellant 1] en Artemis. Deze klacht is ten dele gegrond, en wel om de volgende redenen. 9.15.2. Uit het proces-verbaal van de gerechtelijk bewaarder van 15 oktober 1998 blijkt dat, met toestemming van Eclectic, aan [appellant 1] reeds zijn teruggegeven een notebook, een organiser en zijn aktetas met documenten, met uitzondering van een aantal documenten die aan [geïntimeerde 1] zijn afgegeven. In zoverre is het beslag feitelijk reeds opgeheven. 9.15.3. Verder blijkt uit genoemd proces-verbaal dat partijen het erover eens zijn dat de aan [geïntimeerde 1] afgegeven documenten aan [geïntimeerde 1] en/of Eclectic toebehoren. De vordering van [appellant 1] en Artemis tot opheffing van het beslag en teruggave van de in beslag genomen zaken is daarom evenmin toewijsbaar voor zover deze betrekking heeft op de aan [geïntimeerde 1] afgegeven documenten. 9.15.4. Wat betreft de bestanden die op de laptop van [appellant 1] staan, staat reeds vast dat Eclectic gerechtigd is haar bestanden van de laptop te verwijderen, doch dat de overige bestanden aan [appellant 1] en Artemis toekomen. Nu voorts als bij pleidooi onvoldoende onweersproken is komen vast te staan dat de laptop geen bijzondere geldswaarde meer heeft, zal het hof het beslag op de laptop opheffen zodra de aan Eclectic toebehorende bestanden van de laptop zijn verwijderd, en gelasten dat de laptop daarna wordt teruggegeven aan [appellant 1] en Artemis. 9.15.5. Naast de laptop is ook een Palm Pilot Handheldcomputer en een Nokia communicator in gerechtelijke bewaring gebleven. Aangezien als onbetwist vaststaat dat ook deze apparatuur geen bijzondere geldswaarde meer heeft, terwijl voorts gesteld noch gebleken is dat deze apparatuur informatie bevat die aan Eclectic toebehoort, zal het hof ook het beslag op de handheldcomputer en de communicator opheffen en gelasten dat deze aan [appellant 1] en Artemis worden teruggegeven. Vordering b van [appellant 1] en Artemis: verbod tot het leggen van andere beslagen 9.16. Met grief V klagen [appellant 1] en Artemis er voorts over dat de rechtbank het gevorderde verbod tot verdere beslaglegging door [geïntimeerde 1] en Eclectic heeft afgewezen. Deze klacht is ongegrond. Vaststaat immers dat Eclectic meerdere vorderingen op [appellant 1] heeft ter zake waarvan Eclectic in beginsel het wettelijk recht heeft om beslag te laten leggen. Bovendien is gesteld noch gebleken dat Eclectic misbruik heeft gemaakt van deze bevoegdheid, en evenmin dat zulk misbruik dreigt door Eclectic en/of [geïntimeerde 1]. Er bestaat dan ook geen grond voor het door [appellant 1] en Artemis gevorderde verbod. Vordering e van [appellant 1] en Artemis tot afgifte documenten 9.17.1. De rechtbank heeft in het eindvonnis bepaald dat [geïntimeerde 1] en Eclectic aan [appellant 1] en Artemis de documenten van [appellant 1] moeten teruggeven die nog op het kantoor van Eclectic te Breda liggen. [geïntimeerde 1] en Eclectic hebben hiertegen geen incidentele grief gericht, zodat bedoelde verplichting ook in appel vaststaat. 9.17.2. Het hof ziet echter net als de rechtbank onvoldoende aanleiding om op deze verplichting een dwangsom te stellen. [appellant 1] en Artemis hebben immers ook in appel nagelaten te preciseren om welke documenten het gaat. Zulks lag echter wel op hun weg, aangezien [geïntimeerde 1] en Eclectic gemotiveerd hebben aangevoerd dat voor hen niet duidelijk is welke documenten zij moeten teruggeven, terwijl de rechtbank reeds - terecht - heeft geoordeeld dat de aanduiding dat het gaat om 'documenten die door [geïntimeerde 1] direct zullen worden herkend als van [appellant 1]' te vaag is. Grief VI in principaal appel faalt derhalve. Vordering f van [appellant 1] en Artemis tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet 9.18.1. Gelet op de toelichting op grief VII gaat het hof ervan uit dat [appellant 1] en Artemis hun vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, in hoger beroep hebben beperkt tot schadevergoeding wegens aantasting in hun goede naam door negatieve mededelingen zijdens [geïntimeerde 1] en Eclectic. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant 1] en Artemis niet meer hebben gereageerd op het gelijkluidende, voorlopige oordeel van het hof in r.o. 4.2.4 en 4.5 van voormeld incidenteel arrest. 9.18.2. Het hof gaat er voorts van uit dat de gestelde mededelingen door medewerkers van Eclectic van uit Nederland zijn gedaan, zodat op de vordering van [appellant 1] en Artemis Nederlands recht van toepassing is (lex loci delicti). 9.18.3. [appellant 1] en Artemis hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde 1], tijdens de inverzekeringstelling van [appellant 1], medewerkers van Eclectic contact heeft laten opnemen met diverse zakenrelaties van Artemis aan welke relaties is medegedeeld dat [appellant 1] frauduleus heeft gehandeld en daarvoor in de gevangenis zit. Ter onderbouwing van hun stellingen hebben [appellant 1] en Artemis enige correspondentie met klanten overgelegd alsmede een schriftelijke verklaring van [klant]. Het hof is evenwel van oordeel dat [appellant 1] en Artemis hun vordering hiermee onvoldoende hebben onderbouwd, en wel om de volgende redenen. [klant] 9.18.4. Als onbetwist staat vast dat [geïntimeerde 1] en Eclectic bedoelde mededelingen hebben gedaan aan [klant]. De vraag of [geïntimeerde 1] en Eclectic aldus onrechtmatig jegens [appellant 1] en Artemis hebben gehandeld kan echter in het midden blijven, nu [appellant 1] en Artemis onvoldoende hebben gesteld dat zij door de mededelingen aan [klant] schade hebben geleden. Daarbij neemt het hof in ogenschouw dat [appellant 1] en Artemis niet hebben weersproken dat hun relatie met [klant] blijkens de verklaring van [klant] kennelijk nog steeds bestaat. Deloitte & Touche Consulting Group Belgium 9.18.5. [appellant 1] en Artemis hebben voorts een e-mail van Deloitte & Touche Consulting Group Belgium (hierna: DTCG) van 8 mei 1998 overgelegd waarbij DTCG de samenwerking met [appellant 1] en Artemis verbreekt. [geïntimeerde 1] en Eclectic hebben echter gemotiveerd betwist dat DTCG die samenwerking zou hebben verbroken vanwege mededelingen die [geïntimeerde 1] en Eclectic zouden hebben gedaan. Gelet daarop moeten [appellant 1] en Artemis de volledige correspondentie met DTCG overleggen wil enige betekenis kunnen worden toegekend aan de e-mail van DTCG, aldus [geïntimeerde 1] en Eclectic. 9.18.6. Ondanks dit concrete verweer hebben [appellant 1] en Artemis nagelaten om deze correspondentie alsnog in het geding te brengen, terwijl dat naar 's hofs oordeel wel op hun weg lag. Nu [appellant 1] en Artemis op dit punt niet aan hun stelplicht hebben voldaan, kan er niet van uit worden gegaan dat de verbreking van de samenwerking tussen DTCG en [appellant 1] c.q. Artemis het gevolg is van vermeende onrechtmatige mededelingen zijdens [geïntimeerde 1] en Eclectic. Overige klanten 9.18.7. Onder verwijzing naar een e-mail van See Plus Consulting van 15 juli 1999 hebben [appellant 1] en Artemis verder nog gesteld dat klanten niet meer met Artemis willen samenwerken, omdat [appellant 1] een database zou hebben gestolen. [geïntimeerde 1] en Eclectic hebben echter gemotiveerd betwist dat zij die beschuldiging hebben geuit, stellende dat in de branche al eerder een verhaal over [appellant 1] de ronde heeft gedaan met betrekking tot een gestolen of verdwenen computer (van [persoonsnaam], hof). Nu [appellant 1] en Artemis dit niet hebben betwist, kan er niet van uit worden gegaan dat [geïntimeerde 1] en Eclectic klanten van Artemis hebben medegedeeld dat [appellant 1] een database heeft gestolen. 9.18.8. Nu [appellant 1] en Artemis voorts ook in appel hebben nagelaten om de namen van andere relaties te noemen aan wie [geïntimeerde 1] en Eclectic onrechtmatige mededelingen zouden hebben gedaan, terwijl ook uit de overige overgelegde correspondentie niet blijkt dát [geïntimeerde 1] en Eclectic dergelijke mededelingen hebben gedaan, bestaat er geen grond voor verwijzing naar de schadestaatprocedure. Grief VII in principaal appel faalt dus. Conclusie 9.19.1. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hof het beroepen eindvonnis gedeeltelijk zal vernietigen, en wel voor zover de rechtbank hierbij in de zaak 98-1060 de vorderingen van Eclectic (deels) heeft toegewezen jegens [appellant 1] en Artemis, en voor zover de rechtbank hierbij in de zaak 99-198 in conventie de vordering van [appellant 1] en Artemis sub a heeft afgewezen. Het hof zal opnieuw recht doen zoals in het dictum te melden. 9.19.2. Verder geeft de omstandigheid dat [geïntimeerde 1] en Eclectic in de zaak 99-198 in conventie op enige punten in het ongelijk zijn gesteld en in reconventie volledig in het ongelijk zijn gesteld, aanleiding de kosten van de zaak 99-198 in conventie en in reconventie aldus te compenseren dat [geïntimeerde 1] en Eclectic worden veroordeeld in het hierna vermelde gedeelte van de kosten aan de zijde van [appellant 1] en Artemis (zijnde de kosten van [appellant 1] en Artemis totdat de zaken 98-1060 en 99-198 gevoegd zijn behandeld) en dat elke partij voor het overige de eigen kosten draagt. Nu de rechtbank deze proceskosten echter aldus heeft gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt, zal het hof het eindvonnis ook op dit punt vernietigen. In zoverre slagen de grieven VIII en XI in principaal appel. 9.19.3. Voor het overige zal het hof het beroepen eindvonnis bekrachtigen. Derhalve blijft onder meer de proceskostenveroordeling in de zaak van 98-1060 in stand, aangezien [appellant 1] in die zaak nog steeds dient te worden aangemerkt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij. In zoverre faalt grief XI. 9.19.4. Tussen partijen staat als onbetwist vast dat Artemis, kennelijk ten behoeve van [appellant 1], ingevolge het beroepen eindvonnis op 25 februari 2003 aan Eclectic heeft betaald een bedrag van € 28.230,-- in hoofdsom, en € 10.546,-- aan wettelijke rente daarover van 31 maart 1998 tot 25 februari 2003. Op grond van het bovenstaande is [appellant 1] aan Eclectic echter € 20.399,91 in hoofdsom verschuldigd, vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf 31 maart 1998. Gelet daarop zal het hof de vordering van [appellant 1] en Artemis tot terugbetaling van hetgeen ingevolge het eindvonnis aan Eclectic en [geïntimeerde 1] is betaald gedeeltelijk toewijzen, in die zin dat Eclectic aan Artemis moet terugbetalen het in totaal ter zake hoofdsom en rente ontvangen bedrag ad € 38.776,--, doch uitsluitend voor zover dit bedrag de vordering van Eclectic op [appellant 1] van € 20.399,91 vermeerderd met wettelijke rente van 31 maart 1998 tot 25 februari 2003 (de dag der algehele voldoening) te boven gaat. Voor het overige zal het hof de gevorderde terugbetaling afwijzen. 9.19.5. Voorts zal het hof [appellant 1] veroordelen om (kort gezegd) aan Eclectic rekening en verantwoording af te leggen over plaatsingen die onder de joint venture zijn verricht in de periode van 1 januari 1998 tot 16 maart 1998, zulks op verbeurte van de gevorderde dwangsom van € 2.000,-- per dag. 9.19.6. Tenslotte zal het hof [appellant 1] en Artemis als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partijen veroordelen in de kosten van het incident in hoger beroep. Voorts zal het hof de proceskosten van het principaal en incidenteel appel tussen partijen compenseren als na te melden, nu zij daarin over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld. 10. De uitspraak Het hof: in het principaal en incidenteel appel vernietigt het eindvonnis waarvan beroep van 7 mei 2002, gewezen in de zaak 60984/HA ZA 98-1060, voor zover de rechtbank hierbij de vorderingen van Eclectic (deels) heeft toegewezen jegens [appellant 1] en Artemis, en in zoverre opnieuw rechtdoende: veroordeelt [appellant 1] om aan Eclectic te betalen een bedrag van € 20.399,91, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf 31 maart 1998 tot de dag der algehele voldoening; bepaalt dat Eclectic gerechtigd is om, ten overstaan van een deurwaarder, alle databestanden te verwijderen die zich bevinden op de op 19 maart 1998 in conservatoir beslag genomen laptop van [appellant 1] van het merk Toshiba, met uitzondering van de 56 databestanden zoals vermeld op een lijst bij een brief van [geïntimeerde 1] aan mr. Van Driel van 29 oktober 1998, en voorts met uitzondering van de persoonlijke en privé-bestanden van [appellant 1] zoals bedoeld in het proces-verbaal van de gerechtelijk bewaarder van 15 oktober 1998; bepaalt dat [appellant 1] gerechtigd is om bij de verwijdering van bedoelde bestanden van zijn laptop aanwezig te zijn; verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad; bekrachtigt het beroepen eindvonnis in de zaak 60984/HA ZA 98-1060 voor het overige; vernietigt het eindvonnis waarvan beroep van 7 mei 2002, gewezen in de zaak 68974/HA ZA 99-198 in conventie en in reconventie, voor zover de rechtbank hierbij in conventie de vordering van [appellant 1] en Artemis sub a heeft afgewezen, en voor zover de rechtbank hierbij in conventie en in reconventie de proceskosten tussen partijen volledig heeft gecompenseerd, en in zoverre opnieuw rechtdoende: in conventie: heft op het conservatoir beslag d.d. 19 maart 1998 op de laptop van [appellant 1] van het merk Toshiba, zodra voormelde databestanden van Eclectic van de laptop zijn verwijderd; gelast dat Eclectic eraan meewerkt dat de laptop na opheffing van het beslag aan [appellant 1] en Artemis wordt teruggegeven; heft op het conservatoir beslag d.d. 19 maart 1998 op de Palm Pilot Handheldcomputer en op de Nokia communicator; gelast dat Eclectic eraan meewerkt dat deze zaken aan [appellant 1] en Artemis worden teruggegeven; verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad; wijst de vordering van [appellant 1] en Artemis sub a voor het overige af; in conventie en in reconventie: compenseert de proceskosten in eerste aanleg gedeeltelijk aldus dat [geïntimeerde 1] en Eclectic worden veroordeeld in een gedeelte van de kosten aan de zijde van [appellant 1] en Artemis, te weten € 581,77 aan verschotten en € 2.245,50 aan salaris procureur in eerste aanleg, en dat elke partij voor het overige de eigen kosten draagt; bekrachtigt het beroepen eindvonnis in de zaak 68974/HA ZA 99-198 in conventie en in reconventie voor het overige; veroordeelt Eclectic om aan Artemis terug te betalen een bedrag van € 38.776,--, doch uitsluitend voor zover dit bedrag uitgaat boven hetgeen [appellant 1] aan Eclectic verschuldigd is ter zake hoofdsom ad € 20.399,91 en wettelijke rente daarover van 31 maart 1998 tot 25 februari 2003; veroordeelt [appellant 1] om, binnen 30 dagen na betekening van dit arrest, aan Eclectic rekening en verantwoording af te leggen over de door [appellant 1] c.q. Artemis in de periode van 1 januari 1998 tot 16 maart 1998 verrichte activiteiten die in de joint venture vallen en de resultaten daarvan, waaronder begrepen is het afleggen van rekening en verantwoording ten aanzien van het vervolg op de correspondentie welke door [geïntimeerde 1] en Eclectic bij memorie van antwoord is overgelegd als productie 32 en 33, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 2.000,-- per dag dat [appellant 1] in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen; veroordeelt [appellant 1] en Artemis in de kosten van het incident in hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde 1] en Eclectic tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 1.631,-- aan salaris procureur; compenseert de proceskosten van het principaal en incidenteel appel tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit arrest is gewezen door mrs. Feith, De Groot-Van Dijken en De Leeuw en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 28 december 2004.