Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT0514

Datum uitspraak2005-03-16
Datum gepubliceerd2005-03-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200406222/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 18 december 2003 heeft de gemeenteraad van Groesbeek, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 oktober 2003, het bestemmingsplan "De Drul e.o." vastgesteld.


Uitspraak

200406222/1. Datum uitspraak: 16 maart 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], beiden wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 18 december 2003 heeft de gemeenteraad van Groesbeek, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 oktober 2003, het bestemmingsplan "De Drul e.o." vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 15 juni 2004, no. RE2004.4062 beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 25 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 23 november 2004 heeft verweerder medegedeeld dat hij geen aanleiding ziet tot het maken van opmerkingen. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2005, waar appellanten in de persoon van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Groesbeek, vertegenwoordigd door mr. Y. de Graaf, ambtenaar van de gemeente. 2.    Overwegingen Toetsingskader 2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Het standpunt van appellanten 2.2.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" en de aanduiding "zone geen gebouwen toegestaan" ten zuiden van de aanduiding "bebouwingszone" op het perceel [locatie] te [plaats]. Zij zijn van mening dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om hun woning aan de zuidzijde uit te breiden. Voorts zijn zij van mening dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de Tabel Maatvoering Bebouwing behorende bij artikel 4, onder 4.2.5., van de voorschriften (hierna: de tabel), voorzover die betrekking heeft op de erkers in het plangebied. Naar hun mening is de maatvoering van de tabel te beperkt voor reeds bestaande en voor toekomstige erkers.     Het bestreden besluit 2.3.    Verweerder heeft de tabel en het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" en de aanduiding "zone geen gebouwen toegestaan" ter plaatse van de door appellanten gewenste uitbreidingsmogelijkheid op hun perceel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft hieraan goedkeuring verleend. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de bewoners van de woningen ten oosten van het perceel van appellanten door de gewenste uitbreiding in hun uitzicht worden belemmerd. Voorts is hij van mening dat de uitbreiding ten koste zal gaan van de nu aanwezige overzichtelijkheid van de verkeerssituatie op de Van Ruijsdaelweg. Vaststelling van de feiten 2.4.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.4.1.    Het bestemmingsplan voorziet in de actualisering van de juridisch-planologische regeling voor de woonkernen van Groesbeek. Het plangebied is gelegen ten zuiden van het centrum van Groesbeek. 2.4.2.    Ingevolge artikel 4, onder 4.2.4., aanhef en sub a en b, van de planvoorschriften zijn op de gronden gelegen binnen de op de plankaart aangegeven "zone geen gebouwen toegestaan" uitsluitend aan de woning aangebouwde kleine bouwwerken zoals portieken, erkers en balkons en andere bouwwerken toegestaan. Ingevolge artikel 4, onder 4.2.5., van de planvoorschriften dienen de gronden met de bestemming "Woondoeleinden" te voldoen aan de in de tabel opgenomen bebouwingseisen. In de tabel zijn voor erkers die aan de naar de weg gekeerde zijde van de gevel zijn aangebouwd en liggen tussen de bebouwingszone en de aanliggende weg, de volgende bebouwingseisen, voorzover van belang, opgenomen: - de dakhelling mag maximaal 60 graden zijn; - de bebouwingshoogte mag maximaal 2,5 meter zijn; - de bebouwde oppervlakte mag niet meer dan 3 m2 zijn; - de diepte van de overschrijding van de bebouwingszone mag niet meer dan 1 meter bedragen; Ingevolge artikel 17, onder 17.1. van de planvoorschriften, voorzover van belang, mogen bouwwerken, die bestaan op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan en die afwijken van dat plan, behoudens onteigening en mits de planafwijking naar aard niet wordt vergroot en overigens geen andere afwijkingen van het plan ontstaan: - gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd; - onder voorwaarden worden uitgebreid; - onder een voorwaarde na een calamiteit worden herbouwd. 2.4.3.    Het perceel van appellanten is bestemd als "Woondoeleinden". De woning van appellanten is gelegen binnen de op de plankaart aangeduide "bebouwingszone".   Het oordeel van de Afdeling 2.5.    Ter zitting heeft de gemeenteraad aangegeven dat met het plan beoogd is de bestaande situaties vast te leggen. Hij en verweerder staan niet onwelwillend tegenover uitbreidingsmogelijkheden in het plangebied, voor zover deze betrekking hebben op de begane grondlaag van woningen, mits maatwerk kan worden toegepast. De door appellanten gewenste uitbreiding is niet in het plan opgenomen, omdat appellanten hun wens niet met een concreet bouwplan hebben ondersteund. Hierdoor was het toepassen van maatwerk niet mogelijk. Indien de gewenste uitbreiding voldoende concreet is, kan in het kader van een ruimtelijke belangenafweging worden bezien of, en zo ja in hoeverre, daaraan kan worden tegemoetgekomen. 2.5.1.    Ten aanzien van de door appellanten gemaakte vergelijking met betrekking tot de mogelijkheid tot uitbreiding van de woning aan [6 locaties] te [plaats], overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die situaties zodanig overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerder om deze reden niet heeft kunnen instemmen met het plan. Hierbij is in aanmerking genomen dat op een aantal van voornoemde percelen ten tijde van het nemen van het bestreden besluit uitbreidingen waren gerealiseerd. Voor gewenste uitbreidingen op andere percelen is maatwerk aangeleverd op basis waarvan een afgewogen beslissing is genomen. 2.5.2.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel. Het beroep is in zoverre ongegrond. 2.6.    Niet in geschil is dat de bebouwingseisen in de tabel ten aanzien van erkers beperkter zijn dan in het vorige plan. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van de betrokken belangen een andere maximale omvang voor erkers vaststellen dan in het vorige plan was opgenomen. Ter zitting is echter gebleken dat meerdere reeds gebouwde erkers in het plangebied niet in overeenstemming zijn met de bebouwingseisen van de tabel. Niet in geschil is dat voor deze erkers, in overeenstemming met het destijds geldende bestemmingsplan, bouwvergunningen zijn verleend. Het voorgaande betekent dat die erkers onder het overgangsrecht van artikel 17.1. van de planvoorschriften zijn gebracht. De Afdeling overweegt hieromtrent dat het onder het overgangsrecht brengen van bebouwing aanvaardbaar kan zijn, maar dat hiervoor in ieder geval vereist is dat voldoende aannemelijk is dat deze binnen de planperiode zal worden verwijderd. Ter zitting is vast komen te staan dat de erkers niet binnen de planperiode zullen worden verwijderd. Onder deze omstandigheden dient in het plan een passend voorschrift op te worden genomen voor bestaande erkers. 2.6.1.    Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de tabel behorende bij artikel 4, onder 4.2.5., van de voorschriften, voorzover die betrekking heeft op de erkers in het plangebied, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder, door het planonderdeel goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan de tabel behorende bij artikel 4, onder 4.2.5., van de voorschriften, voorzover die betrekking heeft op de erkers in het plangebied. 2.7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 15 juni 2004, RE2004.4062, voorzover het betreft de Tabel Maatvoering Bebouwing behorende bij artikel 4, onder 4.2.5., van de voorschriften met betrekking tot de erkers in het plangebied; III.    onthoudt goedkeuring aan het onderdeel vermeld onder II.; IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd; V.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond; VI.    gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroep betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren    w.g. Broekman Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005 12-449.