Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT0515

Datum uitspraak2005-03-16
Datum gepubliceerd2005-03-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200403033/1, 200406304/1, 200406471/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 2 juli 2002 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) 11 natuurgebiedsplannen voor een aantal daarbij genoemde gebieden vastgesteld, alsmede het beheers- en landschapsgebiedsplan Noord-Brabant. Met de vaststelling heeft het college tevens de Ecologische Hoofdstructuur op perceelsniveau begrensd.


Uitspraak

200403033/1, 2004063041/1, 200406471/1. Datum uitspraak: 16 maart 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], 2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], 3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats], tegen uitspraken van de rechtbank 's-Hertogenbosch van onderscheidenlijk 18 februari, 24 en 18 juni 2004 in gedingen tussen: appellanten en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. 1.    Procesverloop Op 2 juli 2002 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) 11 natuurgebiedsplannen voor een aantal daarbij genoemde gebieden vastgesteld, alsmede het beheers- en landschapsgebiedsplan Noord-Brabant. Met de vaststelling heeft het college tevens de Ecologische Hoofdstructuur op perceelsniveau begrensd. Bij uitspraken van 18 februari, 18 en 24 juni 2004 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) de hiertegen door onderscheidenlijk appellanten sub 1, 3 en 2 ingestelde beroepen ongegrond verklaard, voor zover gericht tegen de vaststelling van de natuurgebiedsplannen en niet-ontvankelijk voor het overige. Deze uitspraken zijn aangehecht. Tegen deze uitspraken heeft appellant sub 1 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2004, appellant sub 2 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2004, en appellant sub 3 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep heeft appellant sub 1 aangevuld bij brief van 11 mei 2004 en appellant sub 3 bij brief van 19 augustus 2004. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brieven van 10 juni, 25 augustus en 16 september 2004 heeft het college van antwoord gediend in de zaken van appellanten sub 1, 2 en 3. De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 23 december 2004, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.R.J.W.R. van Goethem, ambtenaar in dienst van de provincie, is verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Bij besluiten van 20 december 1999 (Stcrt. 1999, 252) heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, onder meer lettend op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 (hierna: de Regeling SN) en de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer vastgesteld (hierna: de Regeling SAN). 2.2.    Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef, van de Regeling SN, voorzover thans van belang, worden ten behoeve van de uitvoering van deze regeling natuurgebieden begrensd met de vaststelling van natuurgebiedsplannen.    Voor landschapsgebieden en landschapsgebiedsplannen is in de Regeling SAN een vergelijkbare bepaling vastgesteld in artikel 12, eerste lid, aanhef, en voor beheersgebieden en beheersgebiedsplannen in artikel 10, eerste lid, aanhef. 2.3.    De bij het besluit van 2 juli 2002 vastgestelde plannen zijn plannen, als bedoeld in die bepalingen. Voor zover bij dit besluit tevens met toepassing van artikel 2 van de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: de Wav) de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: de EHS) op perceelsniveau is vastgesteld, zijn de beroepen van appellanten daartegen door de rechtbank ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling. Die beroepen zijn thans niet aan de orde. 2.4.    Appellanten exploiteren ieder een onderneming op gronden, minder dan 250 meter van een natuurgebiedsplan verwijderd. Zij betogen dat - samengevat weergegeven - de rechtbank hun beroepen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, voor zover die gericht zijn tegen de vaststelling van de EHS op perceelsniveau, voor zover deze betrekking heeft op andere gebieden dan bedoeld in artikel 2 van de Wav. Verder betogen zij dat de rechtbank hun beroepen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, voorzover gericht tegen de vaststelling van de natuurgebiedsplannen. Zij stellen dat de vaststelling van de natuurgebiedsplannen c.q. de daarin opgenomen begrenzing van de EHS van invloed is op de toekomstige planologische situatie en een belemmering vormt voor hun toekomstige bedrijfsvoering, nu uitbreiding daardoor onmogelijk wordt. 2.5.    De Regelingen SN en SAN maken het mogelijk dat aan eigenaren en pachters van gronden binnen in het kader van deze regelingen vastgestelde gebiedsplannen subsidie wordt verleend ter bevordering en instandhouding van natuurwaarden binnen de plangebieden en dat een verwervingsplicht gaat gelden voor het daarvoor bij de Regelingen aangewezen bureau beheer landbouwgronden, indien gronden gelegen binnen de gebiedsplannen aan dit bureau worden aangeboden.    De eigenaar of pachter van enig terrein gelegen binnen het gebied van een plan, als bedoeld in de Regelingen SN en SAN, kan aan die regelingen aanspraken ontlenen en is als zodanig belanghebbende bij de vaststelling van zo een plan. Belanghebbend is verder de eigenaar of pachter die betoogt dat zijn terrein ten onrechte niet binnen de grenzen van het plan valt en dientengevolge geen zodanige aanspraken kan maken. Appellanten behoren tot geen van beide categorieën en worden door de vaststelling ook anderszins niet rechtstreeks in hun belang getroffen. Daarvoor is met name onvoldoende dat in de nabijheid van de gronden waarop zij hun bedrijven uitoefenen, in een plangebied gronden met speciale natuurwaarden zijn aangewezen, omdat van die gebiedsbegrenzingen geen planologische binding uitgaat. De bij bestemmingsplan daaraan gegeven bestemming van de binnen de plangebieden gelegen percelen wordt door het vaststellen van de gebiedsplannen niet gewijzigd. Appellanten zijn dan ook geen belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 2.6.    Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de beroepen van appellanten ten onrechte gedeeltelijk ontvankelijk heeft geacht. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de door appellanten bij de rechtbank ingestelde beroepen in hun geheel niet-ontvankelijk verklaren. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 2.8.    In deze situatie is er evenmin aanleiding om te bepalen dat het door appellanten betaalde griffierecht door de provincie Noord-Brabant wordt vergoed. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat - naar analogie van artikel 41, vijfde lid, van die wet - het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan appellanten wordt terugbetaald. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart de hoger beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] gegrond; II.    vernietigt de uitspraken van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 februari 2004 in zaaknr. AWB 02/2406, van 24 juni 2004 in zaaknr. AWB 02/2412, en van 18 juni 2004 in zaaknr. AWB 02/2409; III.    verklaart de door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen niet-ontvankelijk; IV.    gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] ieder het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van onderscheidenlijk € 102,00, € 205,00 en € 205,00 vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb    w.g. Van Meurs-Heuvel Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005 47-477.