Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT0516

Datum uitspraak2005-03-16
Datum gepubliceerd2005-03-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200405847/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 2 juli 2002 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant 11 natuurgebiedsplannen vastgesteld voor een aantal daarbij genoemde gebieden alsmede het beheers- en landschapsgebiedsplan Noord-Brabant. Met de vaststelling heeft het tevens de Ecologische Hoofdstructuur op perceelsniveau begrensd.


Uitspraak

200405847/1. Datum uitspraak: 16 maart 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 juni 2004 in het geding tussen: appellant en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. 1.    Procesverloop Op 2 juli 2002 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant 11 natuurgebiedsplannen vastgesteld voor een aantal daarbij genoemde gebieden alsmede het beheers- en landschapsgebiedsplan Noord-Brabant. Met de vaststelling heeft het tevens de Ecologische Hoofdstructuur op perceelsniveau begrensd. Bij uitspraak van 3 juni 2004, verzonden op 8 juni 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 3 september 2004 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2004, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.R.J.W.R. van Goethem, ambtenaar in dienst van de provincie, is verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Bij besluiten van 20 december 1999 (Stcrt. 1999, 252) heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, onder meer lettend op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 (hierna: de Regeling SN) en de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer vastgesteld (hierna: de Regeling SAN). 2.2.    Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef, van de Regeling SN, voorzover thans van belang, worden ten behoeve van de uitvoering van deze regeling natuurgebieden begrensd met de vaststelling van natuurgebiedsplannen.    Voor landschapsgebieden en landschapsgebiedsplannen is in de Regeling SAN een vergelijkbare bepaling vastgesteld in artikel 12, eerste lid, aanhef, en voor beheersgebieden en beheersgebiedsplannen in artikel 10, eerste lid, aanhef. 2.3.    De bij het besluit van 2 juli 2002 vastgestelde plannen zijn plannen, als bedoeld in die bepalingen. Voor zover bij dit besluit tevens met toepassing van artikel 2 van de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: de Wav) de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: de EHS) op perceelsniveau is vastgesteld, is het beroep daartegen door de rechtbank ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling. Dit beroep is thans niet aan de orde. 2.4.    De rechtbank heeft het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit is gericht tegen de vaststelling van de EHS op perceelsniveau ter zake van gebieden die niet kunnen worden gerekend tot de gebieden, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a en b, van de Wav en zij in zoverre niet op enig rechtsgevolg is gericht. Appellant betoogt terecht dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de vaststelling van de gebiedsplannen mogelijk maakt dat aan eigenaren en pachters van terreinen, gelegen binnen de plangebieden, in het kader van de Regelingen SN en SAN subsidie wordt verleend ter bevordering en instandhouding van natuurwaarden binnen de plangebieden en dat een verwervingsplicht gaat gelden voor het daarvoor bij de Regelingen aangewezen bureau beheer landbouwgronden, indien gronden gelegen binnen de gebiedsplannen aan dit bureau worden aangeboden en aldus een besluit is, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). 2.5.    De eigenaar of pachter van enig terrein gelegen binnen het gebied van een plan, als bedoeld in de Regelingen SN en SAN, kan aan die regelingen aanspraken ontlenen en is als zodanig belanghebbende bij de vaststelling van zo een plan. Belanghebbend is verder de eigenaar of pachter die betoogt dat zijn terrein ten onrechte niet binnen de grenzen van het plan valt en dientengevolge geen zodanige aanspraken kan maken. Appellant behoort tot geen van beide categorieën en wordt door de vaststelling ook anderszins niet rechtstreeks in zijn belang getroffen. Daarvoor is met name onvoldoende dat in de directe nabijheid van de gronden waarop hij zijn bedrijf uitoefent, in een plangebied gronden als "Multifunctioneel bos" en "Bos met verhoogde natuurwaarden" zijn aangewezen, omdat van die gebiedsbegrenzingen geen planologische binding uitgaat. De bij bestemmingsplan daaraan gegeven bestemming van de binnen de plangebieden gelegen percelen wordt door het vaststellen van de gebiedsplannen niet gewijzigd. Appellant is dan ook geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 2.6.    Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep van appellant terecht, zij het niet op juiste grond, niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de grond waarop die rust, te worden bevestigd. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb    w.g. Van Meurs-Heuvel Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005 47-477.