
Jurisprudentie
AT0528
Datum uitspraak2005-03-10
Datum gepubliceerd2005-03-16
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200409273/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-03-16
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200409273/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 14 mei 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oudewater (hierna: het college) geweigerd [appellanten] bouwvergunning te verlenen voor het vergroten van de woning op het perceel, plaatselijk bekend, [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Uitspraak
200409273/2.
Datum uitspraak: 10 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Oudewater om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Oudewater,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 oktober 2004 in de zaaknummers SBR 03/3165, SBR 03/3175, SBR 03/3176 in het geding tussen:
1. [wederpartij], wonend te Oudewater,
2. appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Oudewater,
verzoekster.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oudewater (hierna: het college) geweigerd [appellanten] bouwvergunning te verlenen voor het vergroten van de woning op het perceel, plaatselijk bekend, [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 10 juni 2003 heeft het college, voorzover thans van belang, bepaald dat [appellanten] een dwangsom van € 100.000,00 ineens verbeuren, indien zij de in de huisstal op het perceel gerealiseerde werkzaamheden, te weten: de verdiepingsvloer, de trap en de niet-dragende wanden, niet binnen zes weken hebben verwijderd en verwijderd gehouden.
Bij besluit van 11 november 2003 heeft het college, voorzover thans van belang, het door [appellanten] tegen de besluiten van 14 mei 2003 en 10 juni 2003 gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Bij besluit van 25 mei 2004 heeft het college opnieuw geweigerd [appellanten] bouwvergunning te verlenen voor het vergroten van de voormelde woning.
Bij uitspraak van 6 oktober 2004 in de zaaknummers SBR 03/3165, SBR 03/3175 en SBR 03/3176, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] tegen de besluiten van 11 november 2003 en 25 mei 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard, dat van [wederpartij] gegrond en die besluiten vernietigd, voorzover daarbij geen beslissing op bezwaar inzake de opgelegde dwangsom is genomen.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 15 december 2004. Voorts heeft het college de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 februari 2005, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.P.W. van den Berg, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Voorts zijn daar [appellanten] , vertegenwoordigd door mr. C.M. Emeis, advocaat te Alphen aan den Rijn, gehoord en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. S.J.R.M. Beusink.
2. Overwegingen
2.1. Het college heeft niet meer verzocht, dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het in afwachting van de uitspraak op het ingestelde hoger beroep niet hoeft te beslissen op het door [appellanten] tegen het besluit van 10 juni 2003 gemaakte bezwaar. Het heeft aangevoerd dat het verzoek mede vanwege de uitspraak van de rechtbank van 31 januari 2005 in zaaknummer SBR 04/3298 is gedaan, nu het college daarbij is opgedragen binnen vier weken na de verzending van de uitspraak op het bezwaar inzake de opgelegde dwangsom te beslissen.
2.2. Niet zeker is dat de uitspraak van 6 oktober 2004 in hoger beroep onverkort bevestigd zal worden. Indien het verzoek niet wordt toegewezen, kunnen voorts slecht omkeerbare gevolgen optreden.
Een en ander geeft aanleiding tot het treffen van na te melden voorziening. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat het hoger beroep naar verwachting binnen drie maanden ter zitting zal worden behandeld.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Oudewater geen beslissing op het bezwaar van [appellanten] tegen het besluit van 10 juni 2003 hoeft te nemen, voordat de Afdeling op het ingestelde hoger beroep heeft beslist, dan wel het geschil op andere wijze tot een einde is gekomen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Sluiter
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2005
292.