Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT0559

Datum uitspraak2005-03-16
Datum gepubliceerd2005-03-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200402865/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 28 oktober 2003 heeft de gemeenteraad van Reimerswaal, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 oktober 2003, het bestemmingsplan "Steehof" vastgesteld.


Uitspraak

200402865/1. Datum uitspraak: 16 maart 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A], [vennoot B] en [vennoot C], en het college van gedeputeerde staten van Zeeland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 28 oktober 2003 heeft de gemeenteraad van Reimerswaal, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 oktober 2003, het bestemmingsplan "Steehof" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 februari 2004, kenmerk 0401415/39/9, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellante bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 20 juli 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellante. Deze is aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door N. van der Hoest, gemachtigde, en door [vennoot A] en [vennoot C], beiden vennoten van de vennootschap, en verweerder, vertegenwoordigd door ir. E.J.H. Verspuij, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Reimerswaal, vertegenwoordigd door ir. E.J.H. Verspuij, gemachtigde. 2.    Overwegingen 2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2.    Het plan voorziet in de juridisch-planologische regeling van de gronden ten noorden van Yerseke. Daarbij is aan het perceel aan de [locatie] te [plaats], de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de aanduiding "loonbedrijf" toegekend. 2.3.    Verweerder heeft een deel van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de aanduiding "loonbedrijf" op het perceel aan de [locatie] te [plaats], in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en daaraan goedkeuring onthouden. Hij stelt dat het plan in zoverre in strijd met het provinciale ruimtelijke beleid voorziet in een grote uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied. 2.4.    Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het deel van het hiervoor vermelde plandeel. Zij voert aan dat het in geding zijnde perceel al jaren wordt gebruikt voor het loonbedrijf. Het plan voorziet dus niet in een bedrijfsuitbreiding maar geeft de bestaande situatie van haar bedrijf weer. Bovendien wil zij er een bedrijfswoning bouwen, aldus appellante. 2.5.    Voorzover appellante in beroep is opgekomen tegen de motivering van het bestreden besluit voorzover die niet strekt tot de mogelijkheid om op het perceel een bedrijfswoning te bouwen ten behoeve van het loonbedrijf van appellante, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond niet steunt op een bij verweerder ingebrachte bedenking. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voorzover dit beroep een grondslag heeft in een bij het college van gedeputeerde staten ingebrachte bedenking. Uit de strekking van deze bepaling vloeit voort dat het beroep tegen een onthouding van goedkeuring slechts ontvankelijk is voorzover door de onthouding van goedkeuring een ongunstiger situatie is ontstaan voor de rechtzoekende. Nu het vastgelegde plan niet voorzag in de mogelijkheid om een bedrijfswoning op het in geding zijnde perceel te bouwen, doet deze situatie zich hier niet voor. Voorts is gesteld noch gebleken dat appellante redelijkerwijs niet in staat is geweest terzake een bedenking in te dienen.   2.5.1.    Het beroep van appellante is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk. 2.6.    Het plangebied is in het Streekplan Zeeland van 12 september 1997 aangeduid als "landelijk gebied". Dat, zoals appellante betoogt, haar perceel feitelijk gezien niet in het buitengebied is gelegen, maakt dit niet anders. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting staat op het perceel geen bebouwing en heeft appellante het in geding zijnde perceel thans in gebruik voor de opslag van onder meer grond en klei. Niet aannemelijk gemaakt is echter dat het perceel de afgelopen jaren structureel is aangewend voor activiteiten in het kader van het loonwerkbedrijf van appellante. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voor het perceel opgenomen bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de aanduiding "loonbedrijf" planologisch gezien neerkomt op een uitbreiding van het loonbedrijf van appellante. Voorts heeft het bestaande terrein van het loonbedrijf een oppervlakte van ongeveer 5.700 vierkante meter. Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan het plandeel betreffende het aan dit terrein grenzende perceel met een oppervlakte van ongeveer 6.000 vierkante meter. Derhalve voorziet het plan in meer dan een verdubbeling van het loonbedrijfterrein van appellante. Over de uitbreiding van niet-agrarische bedrijven in het buitengebied is in genoemd streekplan in samenhang met de Streekplanherziening Nieuwe economische dragers van 23 maart 2001, voorzover hier van belang, het volgende gesteld: "Reeds bestaande niet-agrarische bedrijven in het buitengebied behouden hun ontwikkelingsmogelijkheden. Dat houdt in dat in de bestemmingsplannen voor het landelijk gebied voor deze al gevestigde en gelegaliseerde bedrijven - ingekaderd in een brede planologische afweging - eenmalig gelimiteerde uitbreidingsmogelijkheden kunnen worden geboden, waarvoor een uitbreidingspercentage wordt gehanteerd van 5% maar nimmer meer dan 20% van de bestaande bedrijfsvloeroppervlakte.". De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk. Gelet op al het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene uitbreiding van meergenoemd loonbedrijf in strijd is met genoemd provinciaal beleid. Hetgeen appellante heeft aangevoerd omtrent de verplaatsing van haar bedrijf valt niet aan te merken als bijzondere omstandigheid op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit beleid. 2.6.1.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het deel van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de aanduiding "loonbedrijf" op het perceel aan de [locatie] te [plaats], in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft onthouden aan het deel van het plandeel. Het beroep is in zoverre ongegrond. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het bestreden besluit niet strekt tot de mogelijkheid om op het perceel aan de [locatie] te [plaats] een bedrijfswoning te bouwen ten behoeve van het loonbedrijf van appellante; II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren    w.g. Broekman Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005 12-449.