
Jurisprudentie
AT0581
Datum uitspraak2005-03-16
Datum gepubliceerd2005-03-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200407290/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-03-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200407290/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 17 augustus 2004, kenmerk 1020560, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting voor de productie van betonmortel en prefab betonelementen op het adres [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 30 augustus 2004 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200407290/1.
Datum uitspraak: 16 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2004, kenmerk 1020560, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting voor de productie van betonmortel en prefab betonelementen op het adres [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 30 augustus 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 oktober 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door M.T.C.W. Beekmans, ing. J.M. van Dam en R.M. de Groot, ambtenaren van de provincie, is verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door J.W. van Velzen, gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling begrijpt het beroep van appellant aldus dat hij vreest dat vergunninghoudster in strijd met de vergunning zal handelen.
Het beroep heeft derhalve geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en kan om die reden niet slagen. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de vergunning.
2.2. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Heijerman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005
255-446.