Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT0670

Datum uitspraak2005-02-22
Datum gepubliceerd2005-03-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 04/2885
Statusgepubliceerd


Indicatie

Subsidie Looveer.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 04/2885 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: Looveer Huissen B.V., eiseres, gevestigd te Huissen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 15 oktober 2004. 2. Procesverloop Bij besluit van 29 augustus 2003 heeft verweerder de subsidie aan eiseres voor het jaar 2002 voor het instandhouden van het ‘Looveer’ vastgesteld op € 45.916,-. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het door eiseres ingediende bezwaar deels gegrond verklaard en de subsidie gewijzigd vastgesteld op € 50.454,-. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 17 februari 2005. Eiseres is vertegenwoordigd door mr. H. van Wissen, W.A.M. Schraven en A. Niels. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mevrouw A.E. Kleijn en de heer E.T.J. Moolhuijzen. 3. Overwegingen Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiseres in 2001 de exploitatie van een veerdienst over de Nederrijn bij Huissen op zich heeft genomen. Voor de instandhouding van de betreffende veerdienst wordt al geruime tijd door de gemeente Lingewaard en haar rechtsvoorganger subsidie verleend aan de exploitant daarvan, welke subsidie deels ten laste van het zogenoemde ‘Verenfonds’ kan worden gebracht. De gemeente Lingewaard kan als oevergemeente vanuit dat fonds, dat wordt beheerd door de Stichting Veren Gelderland (hierna: het Verenfonds) aanspraak maken op een bijdrage voor het instandhouden van een overzetveer. Deze bijdrage bedraagt maximaal 80% van een volgens door het Verenfonds gehanteerde normen berekend exploitatietekort van het aan de aanvraag voorafgaande jaar. Eiseres heeft bij aanvraag van 20 februari 2003 verweerder verzocht om subsidie door een bijdrage in het exploitatietekort voor het jaar 2002. In deze van een accountantsverklaring vergezelde aanvraag heeft eiseres haar exploitatietekort vastgesteld op € 77.384,-. Verweerder heeft op basis van deze aanvraag een bijdrage gevraagd van het Verenfonds. Dit fonds heeft bij (onherroepelijk) besluit van 15 juli 2003 het nadelig exploitatiesaldo van eiseres in afwijking van de aanvraag vastgesteld op € 45.916,- en heeft op grond daarvan een subsidie verleend aan verweerder van € 36.732,80. Verweerder heeft in het bestreden besluit onder verwijzing naar met eiseres in het kader van de overname van het veer gemaakte afspraken de subsidie € 4.537,80 hoger vastgesteld dan het door het Verenfonds berekende negatieve exploitatiesaldo. Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op haar stellingen zal hierna - waar nodig - nader worden ingegaan. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerders gemeente heeft bij onderhavige subsidiëring steeds tot beleidsuitgangspunt genomen dat in de exploitatietekorten wordt bijgedragen conform de normen en voorwaarden die het Verenfonds op dat punt bij zijn subsidiebijdragen hanteert. De rechtbank stelt vast dat het verschil tussen het door het Verenfonds vastgestelde exploitatiekort over 2002 en het door eiseres berekende tekort hoofdzakelijk is terug te voeren op het feit dat het Verenfonds de kapitaalslasten vanwege de overname van het veer, bestaande uit een compensatie van inkomsten- en pensioenderving van de vorige eigenaar van het veer door eiseres, niet subsidiabel acht. Voorts heeft het Verenfonds de door eiseres opgevoerde administratiekosten € 1443,- lager gewaardeerd. Eiseres is de mening toegedaan dat verweerder zich niet mag richten naar het door het Verenfonds vastgestelde “fictieve” exploitatietekort, maar dat hij zich op het door eiseres vastgestelde daadwerkelijke exploitatietekort moet baseren. De rechtbank is -gezien de te dezen geldende beperkte toetsing van een besluit als het onderhavige- van oordeel dat het niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist is te achten dat de subsidieverlening in verweerders gemeente is gebaseerd op het door het Verenfonds vastgestelde exploitatietekort. Het betoog van eiseres slaagt in zoverre dan ook niet. De vraag of in casu sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder gehouden is om (verder) van het gekozen uitgangspunt af te wijken dient ontkennend te worden beantwoord. Hierbij neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat verweerder in toereikende mate recht heeft gedaan aan de met eiseres in het kader van de overname van het veer gemaakte afspraak -zoals vastgelegd in een brief van eiseres van 29 maart 2001 en op die dag bevestigd door verweerder- dat de subsidie over 2002 (en volgende jaren) € 4.537,80 (f. 10.000,-) hoger wordt vastgesteld dan het door het Verenfonds berekende exploitatietekort. Verder is niet gebleken van nadere toezeggingen of afspraken, waaraan eiseres het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat de kapitaalslasten en administratiekosten op de door haar voorgestane wijze zouden worden vergoed. Aan de brief van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huissen van 20 december 2000 heeft eiseres geen andersluidende gerechtvaardigde verwachting kunnen ontlenen, omdat uit het schrijven van eiseres van 29 maart 2001 genoegzaam blijkt dat de reactie van het Verenfonds in dit kader heeft geleid tot gewijzigde afspraken tussen partijen. De stelling van eiseres dat verweerder zijn verplichtingen met betrekking tot de grondruil nog niet is nagekomen kan niet tot het oordeel leiden dat de subsidie voor het exploitatietekort moet worden verhoogd. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de grondruil binnen enkele geëffectueerd zal kunnen worden, dat er geen termijn genoemd is waarbinnen de grondruil had moeten plaatsvinden en dat een en ander wellicht tot een renteschadevergoeding zou kunnen leiden, maar de rechtbank acht dat een aangelegenheid die op haar eigen merites moet worden beoordeeld en niet in het kader van de subsidiëring behoeft te worden bezien. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. H.A.W. Snijders, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.W.B. Heijmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2005. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Verzonden op: 3 maart 2005