Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT0890

Datum uitspraak2005-01-26
Datum gepubliceerd2005-03-17
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers77168/FA RK 04-933
Statusgepubliceerd


Indicatie

De Centrale Autoriteit heeft een verzoek ingediend tot teruggeleiding van de minderjarige naar het land van herkomst op grond van het Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980. De rechtbank komt tot het oordeel dat sprake is van het ongeoorloofd niet doen terugkeren van een minderjarige in de zin van het verdrag. Niet is aangetoond of anderszins gebleken dat sprake is van een omstandigheid zoals bedoeld in artikel 13 van het verdrag. De rechtbank wijst het verzoek toe.


Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR Sector civiel recht zaak- en rekestnummer: 77168 / FA RK 04-933 datum: 26 januari 2005 (bij vervroeging) Beschikking van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken in de zaak van: MINISTERIE VAN JUSTITIE, CENTRALE AUTORITEIT, gevestigd te 's-Gravenhage, verzoekende partij, gemachtigde: mr. S.A.M. Oostvogels, tegen: [gerekwestreerde/moeder], wonende te [plaatsnaam], gerekwestreerde, procureur: mr. M.L. Molenaar. Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de Centrale Autoriteit en de moeder. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE Op 25 november 2004 is ter griffie van de rechtbank een verzoekschrift ingekomen strekkende tot teruggeleiding van de minderjarige [naam kind], geboren op [geboortedatum + geboorteplaats], Italië, naar Italië vóór een door de rechtbank te bepalen datum, en afgifte van voornoemde minderjarige aan [naam vader] (hierna: de vader). De moeder heeft daarop een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling heeft op 11 januari 2005 plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. S.A.M. Oostvogels namens de Centrale Autoriteit, de vader, de moeder, bijgestaan door mr. M.L. Molenaar, en [naam], en [naam tolk], beëdigd tolk in de Italiaanse taal. [naam kind] is afzonderlijk gehoord. DE BEHANDELING VAN DE ZAAK Uit de stukken en de mondelinge behandeling zijn de volgende relevante feiten en omstandigheden gebleken. De vader heeft de Italiaanse nationaliteit en de moeder is Nederlandse. Zij hebben van 1988 tot 2002 een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij woonden samen in Italië, alwaar [naam kind] werd geboren. In juni 2002 ging de moeder met [naam kind] naar Nederland. Op 30 augustus 2002 is [naam kind] teruggegaan naar Italië. De vrouw heeft daarop aangifte gedaan van kinderontvoering. Deze aangifte heeft niet geleid tot een (strafrechterlijk) onderzoek. De moeder en de vader spraken in 2004 met elkaar af dat [naam kind] dat jaar in de zomervakantie naar zijn moeder zou gaan. Hij is na de zomervakantie niet meer naar Italië teruggekeerd. De Centrale Autoriteit voert als grond voor het verzoek tot teruggeleiding aan dat [naam kind] ongeoorloofd is achtergehouden van de plaats van zijn gewone verblijf in een lidstaat na een verblijf voor omgang in een andere lidstaat in de zin van het Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het verdrag). De Centrale Autoriteit heeft overeenkomstig artikel 10 van de Uitvoeringswet van 2 mei 1990 betreffende het verdrag, bij brief van 11 oktober 2004 de moeder verzocht mee te werken aan de vrijwillige terugkeer van [naam kind] of om met de vader in onderling overleg te trachten overeenstemming te bereiken over de verblijfplaats van [naam kind]. De raadsvrouw van de moeder heeft bij brief van 8 november 2004 afwijzend gereageerd op de verzoeken van de Centrale Autoriteit. De Centrale Autoriteit is van mening dat aan de voorwaarden voor teruggeleiding ex artikel 3 van het verdrag is voldaan en dat geen van de uitzonderingsgevallen, genoemd in artikel 13 van het verdrag zich voordoet. De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij stelt dat geen sprake is van een ongeoorloofde achterhouding, omdat zij (naar Italiaans recht) alleen was belast met de uitoefening van het gezag, door de omstandigheid dat zij met de vader had afgesproken dat [naam kind] na beëindiging van de relatie in 2002 bij haar in Nederland zou verblijven. In juni 2002 is zij met [naam kind] in Nederland gaan wonen. De gewone verblijfplaats van [naam kind] is daarom Nederland. Ook naar Nederlands recht heeft de moeder alleen het gezag over [naam kind]. De vader nam [naam kind] zonder toestemming van de moeder echter weer mee naar Italië in augustus 2002. In de zomervakantie van 2004 heeft de moeder [naam kind] wederom meegenomen naar Nederland. Er kan volgens de moeder geen inbreuk zijn gemaakt op het gezagsrecht van de vader, aangezien zij alleen is belast met (de uitoefening van) het gezag. Subsidiair doet de moeder een beroep op artikel 13 sub a en sub b van het verdrag. De vader zou toestemming hebben gegeven voor het overbrengen van [naam kind] naar Nederland. Voorts maakt de moeder zich ernstig zorgen over de opvoedingssituatie bij de vader en stelt zij dat bij terugkeer een ernstig risico bestaat dat [naam kind] wordt blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar. De rechtbank constateert dat Nederland en Italië lidstaten zijn, zodat het verdrag van toepassing is. Gebleken is dat [naam kind] tot juni 2002 en vanaf augustus 2002 tot de zomer van 2004 onafgebroken in Italië heeft gewoond, zodat (het leven van) [naam kind], mede gelet op de door de Centrale Autoriteit overgelegde stukken, naar het oordeel van de rechtbank in Italië is geworteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat [naam kind] zijn gewone verblijfplaats heeft in Italië. Daaraan doet niet af de omstandigheid, als dat al zo zou zijn (de vader heeft dit betwist en uit de door de moeder overgelegde stukken blijkt hiervan niets), dat partijen in 2002 hebben afgesproken dat [naam kind] in Nederland bij de moeder zou verblijven. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat de moeder, zoals zij stelt, na het doen van de aangifte van kinderontvoering in 2002, pogingen heeft ondernomen om via een minnelijk of juridisch traject [naam kind] bij haar te laten verblijven. De vraag wie belast is met het gezag over [naam kind], moet worden beantwoord aan de hand van het Italiaanse recht, als het recht van de gewone verblijfplaats van [naam kind]. Blijkens artikel 316 en 317bis van het Italiaanse Burgerlijk Wetboek zijn de ouders die hun kind hebben erkend gezamenlijk belast met het gezag. De uitoefening van het gezag komt toe aan de ouder bij wie het kind verblijft. Nu de moeder en de vader [naam kind] hebben erkend, is de rechtbank van oordeel dat zij gezamenlijk belast zijn met het gezag over hem, zodat de moeder in 2004 de toestemming van de vader -die het gezag op dat moment daadwerkelijk uitoefende- nodig had om [naam kind] rechtmatig in Nederland te houden. De man erkent dat hij [naam kind] heeft toegestaan voor de duur van een deel van de zomervakantie 2004 in Nederland te verblijven, maar hij betwist dat hij toestemming heeft gegeven om [naam kind] in Nederland bij de moeder te laten wonen. De rechtbank is niet gebleken dat de vader zijn toestemming heeft verleend. Mede gelet op de omstandigheid dat [naam kind] nog steeds is ingeschreven in de woonplaats Imperia, Italië, en op zijn school aldaar, heeft de moeder naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de vader toestemming heeft verleend. De stelling van de moeder dat een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondraaglijke toestand wordt gebracht, heeft zij niet nader onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve niet aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake is. Het is de rechtbank ook overigens niet gebleken dat sprake is van een dergelijk risico. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het vorenstaande, sprake van het ongeoorloofd niet doen terugkeren van een kind in de zin van artikel 3 van het verdrag. Niet is aangetoond of anderszins gebleken dat sprake is van een omstandigheid zoals bedoeld in artikel 13 van het verdrag, zodat het verzoek tot teruggeleiding van [naam kind] behoort te worden toegewezen. Als termijn zal worden gesteld uiterlijk 9 februari 2005 om de moeder en de vader de gelegenheid te geven de nodige voorbereidingen te treffen en [naam kind] voor te bereiden op zijn terugkeer. Op grond van artikel 13 van de Uitvoeringswet Verdragen inzake internationale ontvoering van kinderen is de onderhavige beslissing van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad. DE BESLISSING De rechtbank: Gelast de teruggeleiding van de minderjarige [naam kind], geboren op [geboortedatum + geboorteplaats], Italië, naar Italië uiterlijk op 9 februari 2005. Beveelt de afgifte van voornoemde minderjarige aan de vader. Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Haverkate, voorzitter, L. van der Heijden en D.M. de Feijter, leden van gemelde kamer, tevens kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2005, in tegenwoordigheid van mr. D.K. Collins, als griffier.