
Jurisprudentie
AT0917
Datum uitspraak2005-03-10
Datum gepubliceerd2005-03-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAwb 03 / 2566
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-03-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAwb 03 / 2566
Statusgepubliceerd
Indicatie
Wet op de rechtsbijstand. Verweerder heeft ten onrechte, bij de bepaling van de draagkracht in het vermogen, op grond van ministeriële circulaires geanticipeerd op de wijziging van artikel 9, derde lid, van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand. Strijd met de wet.
Uitspraak in hoger beroep, met verbetering van gronden, bevestigd; LJN AU7594.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
AWB 03/2566
Uitspraak van de rechtbank ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen:
[eiser], eiser,
en
de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch, verweerder.
Derde-belanghebbende partij als bedoeld in artikel 8:26 van de Awb: [belanghebbende], wonende te Venlo.
I. PROCESVERLOOP
Het Bureau Rechtsbijstandvoorziening te 's-Hertogenbosch (hierna: het Bureau) heeft bij besluiten van 28 en 29 april 2003 een tweetal aan derde-belanghebbende verleende voorwaardelijke toevoegingen (nrs. 1BG1045 en 1BS0345) met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat haar vermogen, na beëindiging van de rechtsbijstand, de bij de wet gestelde grenzen overschreed.
Derde-belanghebbende heeft bij brief van 3 juni 2003 tegen deze besluiten bij verweerder administratief beroep ingesteld.
Bij besluit van 4 augustus 2003, verzonden op 5 augustus 2003, heeft verweerder eisers administratief beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 april 2003 (lees: de besluiten van 28 en 29 april 2003) vernietigd en definitieve toevoegingen verleend.
Eiser heeft, bij fax van 15 september 2003, op dezelfde dag ter griffie ontvangen, beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zaak is behandeld ter zitting van 19 mei 2004, waar eiser is verschenen in persoon. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door [gemachtigde].
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat het niet volledig is geweest. De rechtbank heeft daarbij derde-belanghebbende alsnog in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen.
Derde-belanghebbende heeft de rechtbank bij brief van 5 oktober 2003 doen weten dat zijn van deze gelegenheid gebruik wenst te maken en heeft daarbij haar standpunt uiteengezet.
Het onderzoek is vervolgens voortgezet ter zitting van 7 januari 2005, waar eiser is verschenen in persoon. Verweerder heeft zich niet ter zitting doen vertegenwoordigen. Derde-belanghebbende is niet in persoon of bij gemachtigde verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Aan de orde is of verweerders besluit van 4 augustus 2003, waarbij verweerder de besluiten van het Bureau van 28 en 29 april 2003 tot intrekking van een tweetal aan derde-belanghebbende verleende voorwaardelijke toevoegingen heeft vernietigd en definitieve toevoegingen heeft verstrekt, in rechte stand kan houden.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het vermogen van derde-belanghebbende na beëindiging van de rechtsbijstand is toegenomen met de overwaarde van de voormalige echtelijke woning. Na aftrek van de hypothecaire schuld en rekening houdende met een vrijstelling van ? 65.344,-- resteert volgens verweerder een vermogen van ? 38.406,--. Van dit bedrag moet volgens verweerder nog een verhaalschuld van de gemeente in de vorm van een krediethypotheek ten bedrage van ? 41.000,-- worden afgetrokken. Aldus wordt de vermogensgrens volgens verweerder niet overschreden.
Eiser voert aan dat verweerder bij de berekening van de draagkracht in het vermogen ten onrechte is uitgegaan van een vrijstelling van ? 65.344,--. Op grond van artikel 9, derde lid, onder a, van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (Bdr) wordt voor de vaststelling van het vermogen immers niet in aanmerking genomen de waarde, in vrij opgeleverde staat, van de eigen woning voorzover deze waarde, na aftrek van het nog niet afgeloste bedrag van de daarop gevestigde hypotheek of hypotheken, minder dan ? 34.500,-- (lees: ƒ 75.000,-- (? 34.034,--)) bedraagt.
Voorts betwist eiser dat uit de door derde-belanghebbende overgelegde stukken zou zijn gebleken dat de verhaalschuld van de gemeente van ? 41.000,-- een hypothecaire schuld met betrekking tot de aan haar in eigendom behorende woning is, omdat de gemeente een krediethypotheek zou vestigen. Volgens eiser heeft de gemeente nog steeds geen verhaal jegens derde-belanghebbende uitgeoefend.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het beroep als volgt.
Vast staat dat artikel 9, derde lid, van het Bdr ten tijde van het bestreden besluit een bedrag van ( 75.000,-- aan restwaarde in de woning vermeldde als niet in aanmerking te nemen bedrag bij de bepaling van de draagkracht in het vermogen.
Verweerder heeft bij het nemen van zijn besluit niettemin, in overeenstemming met de Circulaires van de Minister van Justitie van 21 maart 2001 en 11 september 2001 aan de Raden voor Rechtsbijstand een bedrag van ? 65.344,-- niet in aanmerking genomen. De Circulaires bevatten het verzoek van de Minister om, vooruitlopende op de wijziging van het Bdr, met ingang van 1 maart 2001 bij de bepaling van de draagkracht in het vermogen, rekening te houden met een overeenkomstig artikel 9, derde lid, van het Bdr niet in aanmerking te nemen bedrag van ? 65.344,--.
De voorgenomen wijziging van het Bdr is gepubliceerd in de Staatscourant van 8 augustus 2003, nr. 151. Het Bdr is eerst in bedoelde zin gewijzigd met ingang van 1 mei 2004 (Staatsblad 2004, 167).
De rechtbank is van oordeel dat niet bij wijze van circulaire kan worden geanticipeerd op de inwerkingtreding van gewijzigde regelgeving. In casu was op het moment van het nemen van het bestreden besluit van reeds gewijzigde regelgeving bovendien niet eens sprake. De voorgenomen wijziging, in de vorm van een concept-besluit tot wijziging van het Bdr, was zelfs nog niet in de Staatscourant gepubliceerd.
Verweerder had, ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, derhalve uit behoren te gaan van het bedrag van ( 75.000,-- (? 34.034,--) zoals dat op dat moment in artikel 9, derde lid, van het Bdr was vermeld. Verweerder heeft, door dat niet te doen gehandeld in strijd met de wet. Het bestreden besluit komt reeds hierom voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank ziet aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven, omdat de Wrb en het Bdr met ingang van 1 mei 2004 zijn gewijzigd en verweerder hiermee, indien hij naar aanleiding van deze uitspraak opnieuw een beslissing zou moeten nemen, in beginsel rekening zou moeten houden.
Op grond van artikel V van de Wet tot wijziging van onder meer de Wrb is bepaald dat, indien op het moment van inwerkingtreding van deze wet een belanghebbende overeenkomstig artikel 45 van de Wrb tegen een besluit van het Bureau beroep bij de Raad voor rechtsbijstand heeft ingesteld, het recht van toepassing is dat gold voor inwerkingtreding.
Hieruit volgt dat verweerder, indien hij een nieuwe beslissing zou moeten nemen, uit zou moeten gaan van artikel 9, derde lid, van het Bdr zoals dit voor 1 mei 2004 luidde.
De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat in het midden kan blijven of bij de bepaling van de draagkracht in het vermogen de schuld van ? 41.000,-- aan de gemeente als hypothecaire schuld in aanmerking dient te worden genomen. Zelfs indien daar niet van wordt uitgegaan, is sprake van een overschrijding van de in artikel 34, tweede lid, van de Wrb, genoemde vermogensgrens waarboven geen rechtsbijstand wordt verleend (( 14.000,--, zijnde ? 6.806.70).
De berekening van het vermogen is als volgt:
Waarde woning ? 215.000,--
Hypotheekschuld ? 111.260,--
Schuld gemeente ? 41.000,-- _
? 62.740,--
Vrijstelling ? 34.034,-- _
Resterend vermogen ? 28.706,--
Gelet op de overschrijding van de vermogensgrens kan het bestreden besluit ook op inhoudelijke gronden de rechterlijke toets niet doorstaan. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
De rechtbank zal verweerder opdragen om, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuw besluit te nemen.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling, omdat eiser geen gebruik heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en van overige kosten niet is gebleken.
Wel zal de rechtbank bepalen dat verweerder eiser het door hem gestorte griffierecht dient te vergoeden.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuw besluit te nemen;
- gelast verweerder eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van ? 116,-- te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L.M.H. Vermeulen als griffier op 10 maart 2005.
De griffier is buiten staat om deze uitspraak
mede te ondertekenen.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschrift verzonden:
6
5
AWB 03/2566