Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT0958

Datum uitspraak2005-02-25
Datum gepubliceerd2005-03-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers04/01983
Statusgepubliceerd


Indicatie

De vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel s, van de Wet LB 1964 reikt niet zo ver dat elke verstrekking van een horloge, ongeacht de waarde ervan, daaronder valt.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak in het beroep van de besloten vennootschap X B.V. te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P, gedagtekend 23 april 2004, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999. Het beroep is behandeld ter zitting van 11 februari 2005. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. Gronden 1. Belanghebbende houdt vanaf 1998 alle aandelen in A B.V., welke vennootschap een chemische wasserij/reconditioneringsbedrijf drijft. B, voormalig werknemer van laatstgenoemde vennootschap, is thans directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende. 2. Op 9 september 1999 trad voormelde B in het huwelijk. Ter gelegenheid van het huwelijk is een horloge van het merk Breitling met een kostprijs van ƒ 7.100 inclusief omzetbelasting (hierna: het horloge) aangeschaft bij Atelier C te D. Elders is kosteloos de inscriptie aangebracht: “(...)”. Op 23 september 1999 is de nota per kas voldaan en A B.V. heeft deze uitgave in de administratie als kostenpost verantwoord. 3. Belanghebbende noch A B.V. heeft met betrekking tot het verstrekte horloge loonbelasting/premie volksverzekeringen ingehouden of afgedragen. 4. Met dagtekening 26 augustus 2003 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Daarbij is de aankoopsom van het horloge, ƒ 7.100, verminderd met ƒ 300 (artikel 11, eerste lid, aanhef en onder r, van de Wet op de loonbelasting 1964, tekst 1999) tot het loon gerekend. De bij de naheffingsaanslag genomen boetebeschikking is bij de bestreden uitspraak vernietigd. 5. In geschil is of belanghebbende een geschenk met een in hoofdzaak ideële waarde heeft verstrekt. 6. Het Hof zal in het navolgende uitgaan van de juistheid van de stelling van belanghebbende dat zij het horloge heeft verstrekt aan haar directeur en dat er geen sprake is van een betaling in geld. 7. Verstrekkingen hebben een in hoofdzaak ideële waarde, indien voor de werknemer die de verstrekking geniet deze ideële waarde duidelijk belangrijker is dan de gebruikswaarde of de bij eventuele verkoop te verwachten opbrengst (geldwaarde). 8. In beginsel kan de verstrekking van een horloge met inscriptie door een werkgever ter gelegenheid van het huwelijk van de werknemer opgevat worden als een verstrekking in vorenvermelde zin. Het Hof is echter van oordeel dat de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel s, van de Wet niet zo ver reikt dat elke verstrekking van een horloge, ongeacht de waarde ervan, daaronder valt. Hoewel de toetsing aan de hand van het begrip "in redelijkheid" pas met ingang van 2001 in de Wet is opgenomen (artikel 17a, aanhef en onder b, van de Wet), impliceert dit niet dat deze toetsing ook niet voor eerdere jaren zou gelden. Dit wordt nog eens bevestigd door de wetsgeschiedenis die vermeldt dat met het wijzigen van de tekst betreffende deze vrijstelling geen inhoudelijke wijziging is beoogd. 9. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat horloges in een prijsklasse als deze Breitling plegen te worden geschonken door werkgevers. Hierbij acht het Hof van belang dat de werknemer in kwestie tevens enig aandeelhouder van belanghebbende is, zodat aannemelijk is dat hij zijn persoonlijke keuze ter zake van de aankoop van het horloge heeft gemaakt. Weliswaar heeft belanghebbende gesteld dat A B.V. aan twee werknemers op enig moment een horloge heeft verstrekt, doch hij heeft desgevraagd niet kunnen aangeven of deze horloges in een vergelijkbare prijsklasse vielen als de onderhavige Breitling. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheden dat de werknemer op het moment van de verstrekking reeds een horloge bezat en dat hij het gekregen horloge tot op de dag van de zitting niet te gelde heeft gemaakt doen aan het voorgaande niet af. Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat de verstrekking van het horloge redelijkerwijs niet valt aan te merken als een verstrekking met een in hoofdzaak ideële waarde. 10. Het hiervoor overwogene brengt met zich dat belanghebbendes beroep op in het verleden door de Belastingdienst gevoerd beleid ten aanzien van de verstrekking van gouden horloges eveneens niet kan slagen. Niet aannemelijk is dat dit beleid zag op verstrekkingen als de onderhavige. 11. Belanghebbende heeft nog gesteld dat de waarde van het horloge in het economische verkeer vanwege het aanbrengen van de inscriptie op de achterkant van het horloge op een lager bedrag moet worden gesteld dan de aankoopprijs. Het Hof verwerpt die stelling. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het aanbrengen van de inscriptie een in aanmerking te nemen waardedaling heeft veroorzaakt, laat staan tot welk bedrag. 12. Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan op 25 februari 2005 door mr. J.P.A. Boersma, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. O. Nijhuis als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht. d. de gronden van het beroep in cassatie. Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.