Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT0972

Datum uitspraak2005-03-09
Datum gepubliceerd2005-03-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/2030 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen causaal verband van de arbeidsongeschiktheid met de zwangerschap. Werkgever als belanghebbende. Toepasing art. 2a van de ZW.


Uitspraak

03/2030 ZW U I T S P R A A K in het geding tussen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant, en [gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv. Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift, met bijlagen, aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een 18 maart 2003 door de rechtbank Middelburg gegeven uitspraak (reg.nr. Awb 01/590), waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft, hoewel daartoe uitgenodigd, geen verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 26 januari 2005, waar partijen niet zijn verschenen. II. MOTIVERING Bij besluit van 29 mei 2001 heeft appellant aan [werkneemster], werkneemster van gedaagde (hierna: werkneemster), meegedeeld dat aan haar geen uitkering krachtens de Ziektewet (ZW) wordt toegekend, omdat haar op 22 februari 2001 aangevangen arbeidsongeschiktheid niet het gevolg is van zwangerschap. Het namens de werkneemster door gedaagde ingediende bezwaar heeft appellant bij het aan de werkneemster gerichte besluit van 13 september 2001 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Vervolgens heeft mr. E.A.A.M. Mijnsbergen, werkzaam bij Schipper Accountants te Goes, namens gedaagde beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak onder meer het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat er sprake zou zijn van een onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd besluit. In hoger beroep heeft appellant uiteen gezet dat en waarom de bezwaarverzekeringsarts vasthoudt aan zijn conclusie dat de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster van 22 februari 2001 geen causaal verband houdt met de zwangerschap. De Raad heeft zich allereerst een oordeel gevormd over de vraag of de rechtbank gedaagde terecht in het beroep heeft ontvangen en in verband met deze vraag het volgende overwogen. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Bij uitspraken van 24 september 2002 (JB 2002, 342) heeft de Raad geconcludeerd dat de werkgever ten aanzien van een besluit omtrent aanspraken van een werknemer op ziekengeld, als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb moet worden beschouwd. In een uitspraak van 1 oktober 2003 (LJN: AM3310) heeft de Raad beslist dat deze conclusie niet geldt, indien de uitzondering van het per 1 maart 2003 vervallen artikel 2a van de ZW van toepassing is. Tevens heeft de Raad in laatstgenoemde uitspraak overwogen dat artikel 2a in de ZW is opgenomen, teneinde te voorkomen dat de werkgever als belanghebbende zou kunnen worden aangemerkt ten aanzien van besluiten betreffende de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. De strekking van artikel 2a van de ZW brengt verder naar het oordeel van de Raad met zich mee dat het artikel niet alleen betrekking heeft op besluiten waarbij in geschil is of al dan niet sprake is van arbeidsongeschiktheid, maar eveneens op besluiten waarbij aard en oorzaak van de arbeidsongeschiktheid aan de orde zijn. Aan het bestreden besluit ligt een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster ten grondslag. Ten tijde in geding was artikel 2a van de ZW nog van toepassing. De rechtbank heeft daarom het beroep van gedaagde ten onrechte ontvankelijk geacht. Dit oordeel brengt met zich mee dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat de Raad zal doen hetgeen de rechtbank had behoren te doen. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. Beslist wordt als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het inleidend beroep niet-ontvankelijk. Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. Ch.J.G. Olde Kalter en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2005. (get). Ch. van Voorst. (get.) J.E.M.J. Hetharie.