Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT1040

Datum uitspraak2005-03-18
Datum gepubliceerd2005-03-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers66275 / KG ZA 05-37
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Is er sprake van zodanig dreigend onrechtmatig handelen, dat eiseres recht en belang heeft om -daarop vooruitlopend- een vordering in kort geding in te stellen teneinde dit dreigend onrechtmatig handelen te voorkomen.


Uitspraak

uitspraak: 18 maart 2005 V O N N I S in kort geding van de rechtbank Roermond in de zaak van: eiseres: CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS (COA), gevestigd te Rijswijk, procureur:mr. O.W.J.H. van Crugten, advocaat: mr. B. te Nijenhuis; tegen: gedaagde: [gedaagde], wonende te [woonplaats], [adres], procureur: mr. drs. A. van der Toorn. Partijen worden als volgt aangeduid: eiseres: COA; gedaagde: [gedaagde]. Inhoud van het procesdossier Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken: - de dagvaarding van 3 maart 2005 en de daarbij horende bijlagen; - de pleitnota’s, die tijdens de mondelinge behandeling op de openbare zitting van 15 maart 2005 zijn overgelegd. Het geschil Voor de beoordeling van het onderhavige geschil zijn de volgende feiten van belang. - [gedaagde] is een in 1998 samen met haar zoon uit Bosnië-Herzogevina naar Nederland gevluchte asielzoekster. Haar aanvraag om toegelaten te worden als vluchteling is niet-ingewilligd. Doordat deze beslissing onherroepelijk is geworden, hebben [gedaagde] en haar minderjarige zoon niet langer recht op opvang. - Het COA draagt op grond van de Regeling Verstrekking Asielzoekers zorg voor de opvang van asielzoekers. Krachtens die regeling en op grond van daarop ontwikkeld beleid is het COA na beëindiging van het recht op opvang gerechtigd om acht weken na een zogenaamd vertrekgesprek de feitelijke opvang van de asielzoeker te beëindigen. Bij [gedaagde] vond dit vertrekgesprek plaats op 22 februari 2005, zodat zij uiterlijk op 19 april 2005 het opvangcentrum (AZC te [woonplaats]) moet hebben verlaten. - De raadsman van het COA heeft na het vertrekgesprek op 24 februari 2005 een brief aan [gedaagde] verzonden met de sommatie om uiterlijk op 19 april 2005 het AZC te [woonplaats] te verlaten en binnen drie dagen na dagtekening van die brief schriftelijk aan hem te bevestigen dat zij dat daadwerkelijk zal doen. [gedaagde] heeft op deze brief niet gereageerd. Om deze reden vordert het COA in dit kort geding om [gedaagde] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis het AZC te verlaten. - Ter terechtzitting heeft [gedaagde] verweer gevoerd en onder meer aangevoerd dat zij niet de intentie heeft om zich tegen vertrek uit het AZC te [woonplaats] te verzetten. [gedaagde] is van mening dat het aanhangig maken van de vordering in kort geding voorbarig is. Het COA heeft daartegen aangevoerd dat zij op 19 april 2005 graag tot daadwerkelijke uitzetting wil kunnen overgaan. Voor een verdere uiteenzetting van vordering, stellingen en weren wordt verwezen naar de processtukken. Beoordeling van het geschil In deze procedure is in geschil of sprake is van zodanig dreigend onrechtmatig handelen, dat het COA recht en belang heeft om –daarop vooruitlopend– een vordering in kort geding in te stellen teneinde dit dreigend onrechtmatig handelen te voorkomen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. In deze procedure is niet aannemelijk geworden dat [gedaagde] na 19 april 2005 in het AZC [woonplaats] zal (willen) blijven. [gedaagde] heeft gesteld te begrijpen dat zij uiterlijk op 19 april 2005 het AZC moet verlaten en zij heeft niet aangegeven van plan te zijn dat niet te zullen doen. Andere verklaringen of gedragingen van [gedaagde], waaruit geconcludeerd zou kunnen worden dat [gedaagde] op 19 april 2005 het AZC [woonplaats] niet zal verlaten, zijn gesteld noch gebleken. Het enkele feit dat [gedaagde] niet heeft gereageerd op de sommatiebrief vormt onvoldoende grondslag om aan te nemen dat [gedaagde] het AZC op 19 april 2005 niet zal verlaten. Van een dreigend onrechtmatig handelen is dan ook niet gebleken. Het vorenstaande laat onverlet dat [gedaagde] op 19 april 2005 verplicht is om het AZC te [woonplaats] te (hebben) verlaten. De rechtbank zal de vordering van het COA, voor zover daarop betrekking hebbend, aldus toewijzen. De proceskosten komen voor rekening van COA omdat COA die kosten - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - nodeloos heeft veroorzaakt. Het meer of anders gevorderde dient te worden afgewezen. B E S L I S S I N G De voorzieningenrechter: veroordeelt [gedaagde] om het AZC [woonplaats] te [woonplaats] uiterlijk op 19 april 2005 te ontruimen en ontruimd te houden met al het hare en de haren, met machtiging van het COA om dit vonnis na betekening ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm, indien [gedaagde] aan deze veroordeling niet voldoet; veroordeelt COA in de proceskosten van [gedaagde], welke kosten tot aan deze uitspraak worden begroot op: € 244,00 aan griffierechten en € 703,00 aan salaris procureur; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers als voorzieningenrechter en door deze op de openbare civiele terechtzitting van 18 maart 2005 uitgesproken in aanwezigheid van mr. L.G.H. Cox als griffier.