Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT1571

Datum uitspraak2005-03-16
Datum gepubliceerd2005-04-07
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/1415 MAWKMA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoeker heeft verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van de uitzending naar Cambodja heeft geleden.
Geen grondslag in Awb voor zelfstandig verzoek om voorlopig deskundigenbericht.


Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage sector bestuursrecht tweede afdeling, enkelvoudige kamer Reg. nr. AWB 05/1415 MAWKMA BESLISSING Partijen [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, gemachtigde mr. H.J.M.G.M. van der Meijden, advocaat te Harderwijk, en de Staatssecretaris van Defensie, verweerder. Het verzoek Verzoeker, gewezen marinier [rang] bij de Koninklijke Marine, is in de jaren 1992 en 1993 uitgezonden geweest naar Cambodja. Verzoeker heeft verweerder op 6 april 1996 aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van deze uitzending heeft geleden. Verweerder heeft bij besluit van 9 april 2001 aansprakelijkheid voor de schade afgewezen. Verweerder heeft het door verzoeker tegen deze afwijzing op 3 mei 2001 ingediende bezwaar met betrekking tot het zogenaamde Cambodja-klachtencomplex bij besluit van 20 oktober 2003 ongegrond verklaard. De door verzoeker bij beroepschrift van 26 november 2003 gestarte beroepsprocedure loopt nog bij deze rechtbank; behandeling ter zitting is voorzien op 28 april 2005. Verweerder heeft de bezwaarprocedure voorzover de bezwaren zich richten tegen de afwijzing van aansprakelijkheid voor andere aandoeningen dan de typische klachten die behoren bij het Cambodja-klachtencomplex voortgezet met instemming van de raadsman van verzoeker. In verzoekers geval gaat het om posttraumatisch stress stoornis (PTSS). Verweerder heeft ten aanzien hiervan nog geen beslissing op bezwaar genomen. In het besluit van 20 oktober 2003 wordt door verweerder echter gesteld dat ten aanzien van de andere gezondheidsklachten van verzoeker (in dit geval de PTSS) een medisch onderzoek zal worden opgestart en dat aan de hand daarvan een primair besluit zal worden genomen. Bij brief van 3 maart 2005 heeft verzoeker de rechtbank verzocht om een voorlopig deskundigenbericht te bevelen. Hij heeft daarbij verwezen naar de mogelijkheid in het burgerlijk recht om een dergelijk verzoek te doen en de door verzoeker geconstateerde ontwikkeling om de in het burgerlijk recht bestaande normen te transformeren naar het bestuursrecht. Aan de deskundige zou de volgende vraag moeten worden voorgelegd: “Hoe was in 1992, ten tijde van de uitzending van Nederlandse militairen naar Cambodja, de stand van de wetenschap omtrent de effecten van –psychologische en vroegtijdige- hulp en begeleiding van benevens voorlichting aan militairen die zijn uitgezonden in het kader van een VN-missie en daarbij geconfronteerd worden met potentieel traumatische gebeurtenissen?” en: “Hoe heeft de stand van de wetenschap zich vervolgens ontwikkeld?”. Motivering Blijkens het verzoekschrift gaat verzoeker er van uit dat niet op het verzoek zal worden beslist alvorens er een comparitie van partijen is gehouden. Blijkbaar ontleent verzoeker deze verwachting aan artikel 203, derde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De artikelen 202 tot en met 207 Rv zijn niet, zoals hierna zal worden overwogen ook niet naar analogie, op het onderhavige verzoek van toepassing, zodat op het verzoek zal worden beslist zonder partijen hieromtrent te horen. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:47 van de Awb door de rechtbank een deskundige kan worden benoemd. Dit artikel is geplaatst in afdeling 8.2.2. van de Awb, in welke afdeling het vooronderzoek is geregeld. In dit geval is het echter verzoekers uitdrukkelijke bedoeling om niet tijdens het vooronderzoek in een aanhangig beroep een verzoek om een deskundigenbericht te doen. Het gaat om een zelfstandig verzoek, los van enige procedure bij de rechtbank. Indien juist is wat verweerder in zijn besluit van 20 oktober 2003, zoals hierboven aangegeven, heeft gesteld, is het verzoek zelfs gedaan zijn, terwijl er nog een primaire beslissing moet worden genomen op het verzoek om schadevergoeding terzake van de PTSS. Zoals door verzoeker ook is onderkend, is er in de Awb voor zijn verzoek geen grondslag te vinden. Evenwel is namens verzoeker gewezen op een ook door de Centrale Raad van Beroep blijkens diens jurisprudentie voorgestane ontwikkeling om de in het civiele recht bestaande normen te transformeren naar het administratieve recht. Op dit gegeven kan echter de toewijzing van het verzoek niet worden gebaseerd. Weliswaar wordt door de bestuursrechter in sommige gevallen bij de ontwikkeling van toetsings- of rechtsnormen, daar waar het gaat om rechtsbeginselen die ook gelden in het bestuursrecht, voor de concrete inhoud daarvan waar mogelijk aangesloten bij het civiele recht, doch dit betekent niet dat de bestuursrechter procesrechtelijke instrumenten zou kunnen hanteren, die voor het civiele recht zijn geregeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtvordering, maar die niet zijn geregeld in de Awb. Dat er duidelijke verschillen bestaan tussen het burgerlijk en het bestuursprocesrecht komt ook in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep naar voren. Een duidelijk voorbeeld daarvan is te vinden in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 september 2002, TAR 2003-25. De rechtbank wijst er in dit verband op dat in een bestuursrechtelijk geschil een besluit van een bestuursorgaan centraal staat. Anders dan in een civiele kwestie kan er geen geschil zijn indien er geen besluit is. Het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht of een voorlopig getuigenverhoor, zeker op een moment dat nog geen primair besluit voorligt, loopt teveel op de zaken vooruit en kan een verzoeker, die immers nog niet weet of op zijn aanvraag afwijzend zal worden beslist, ook niet van dienst zijn bij de vraag of het voor hem zinvol is een procedure te beginnen. Door verzoeker is ter ondersteuning van zijn verzoek nog opgemerkt dat bij afwijzing van het verzoek alsnog de civielrechtelijke weg behoort te worden gevolg op grond van artikel 202 jo 194 Rv, waarbij dan geldt dat het uiteindelijke bodemgeschil niet aan de civiele rechter maar aan de administratieve rechter zal worden voorgelegd. Verzoeker lijkt er hierbij echter aan voorbij te zien dat de civiele rechter het verzoek niet zal kunnen toestaan, omdat hij niet de rechter is die vermoedelijk bevoegd zal zijn om van het bodemgeding kennis te nemen. Naast het onderhavige verzoek heeft verzoeker eveneens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend inhoudende dat door de voorzieningenrechter zal worden bepaald dat er door verweerder geen besluit (op bezwaar) zal worden genomen voordat is beslist op het onderhavige verzoek alsmede, indien dit verzoek wordt toegewezen, tot zes weken nadat het deskundigenbericht ter kennis van verzoeker zal zijn gebracht. Uit dit verzoek om een voorlopige voorziening en uit het onderhavige verzoek komt naar voren dat het verzoek is ingegeven door het standpunt van verzoeker dat verweerder een onafhankelijk deskundigenonderzoek zou dienen te doen in het kader van een zorgvuldige voorbereiding van het te nemen besluit, en dat verweerder daartoe, voor zover dat verzoeker bekend is, niet bereid is. Toewijzing van het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht te gelasten zou derhalve neerkomen op een rechterlijk ingrijpen in de besluitvormingsprocedure, voorafgaande aan het door verweerder te nemen besluit. Zulks is gelet op het in de Awb neergelegde bestuursprocesrecht echter ondenkbaar. Of de wijze waarop verweerder het besluit voorbereid voldoende zorgvuldig is en of overigens voldaan is aan de eisen die de Awb daaraan stelt, kan door de bestuursrechter eerst worden beoordeeld nadat het genomen besluit –na bezwaar- aan hem ter toetsing is voorgelegd. De rechtbank is gezien het vorenstaande van oordeel dat het verzoek niet voor toewijzing vatbaar is. Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: Wijst het verzoek af. Aldus gegeven door mr. A.A.M. Mollee en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2005, in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. M.S.E. Hage. Voor eensluidend afschrift, de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage, Verzonden op: Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.