Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT1601

Datum uitspraak2005-03-18
Datum gepubliceerd2005-03-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/1396 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toekenning WAO-uitkering. Kan de schatting in rechte standhouden?


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 03/1396 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij besluit van 15 december 2000 heeft gedaagde met ingang van 20 december 2000 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Bij besluit van 3 januari 2002 (hierna: bestreden besluit) heeft gedaagde het tegen het besluit van 15 december 2000 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 25-35%. De rechtbank Utrecht heeft bij uitspraak van 5 februari 2003, reg. nr. SBR 02/330, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Namens appellant heeft mr. L. Sinoo, advocaat te Utrecht, op de daartoe bij aanvullend beroepschrift van 22 april 2003 aangevoerde gronden tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 4 februari 2005, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen. II. MOTIVERING Appellant heeft zich op 22 december 1999 ziek gemeld vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet in verband met rugklachten. Voorheen was hij werkzaam als algemeen medewerker in een bakkerij. De verzekeringsarts M.I. Badloe heeft appellant op 6 oktober 2000 gezien, dossierstudie verricht en de ontvangen gegevens van appellants huisarts en de anesthesioloog T.C. Besse bestudeerd. Aan de hand daarvan heeft de verzekeringsarts een belastbaarheidspatroon vastgesteld waarin de beperkingen van appellant zijn opgenomen. De verzekeringsarts heeft appellant met name beperkt belastbaar geacht op de onderdelen klimmen en klauteren, gebogen werken, kortcyclisch buigen en torderen, tillen en dragen. Tevens is appellant beperkt belastbaar geacht op het onderdeel 28 E conflicthantering. De arbeidsdeskundige A.C. Holla heeft een aantal functies geselecteerd die appellant met zijn opleiding en ervaring moet kunnen vervullen en die passen binnen het ten behoeve van hem opgestelde belastbaarheidspatroon. Appellant lijdt daardoor een verlies aan verdiencapaciteit van ruim 21%. In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts A. van Bruggen nadere beperkingen opgenomen op de onderdelen reiken, vibratiebelasting en persoonlijk risico. Dit heeft tot gevolg gehad dat een aantal van de geselecteerde functies niet meer aan de schatting ten grondslag kon worden gelegd, omdat deze niet langer pasten in het belastbaarheidspatroon. Gedaagde heeft daarop andere functies geselecteerd. Een vergelijking van de mediane loonwaarde van de drie functies waarin het meest kan worden verdiend met appellants maatmaninkomen resulteert in indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25-35%. Appellant heeft zich hier niet mee kunnen verenigen en zich zowel in beroep als in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij meer beperkt is dan door gedaagde is aangenomen en dat hij de geduide functies niet kan vervullen. Met de rechtbank en op de door haar gebezigde overwegingen is de Raad van oordeel dat het hoger beroep geen doel treft. De gedingstukken bieden geen grondslag voor de mening van appellant dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is geweest. Evenmin heeft de Raad uit de voorhanden zijnde gedingstukken kunnen afleiden dat gedaagde de belastbaarheid van appellant onjuist heeft beoordeeld. Van de zijde van appellant zijn geen stukken overgelegd die de Raad tot een ander oordeel leiden. De Raad is voorts van oordeel dat gedaagde aan appellant voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen heeft voorgehouden, die vallen binnen de belastbaarheid van appellant en die de conclusie rechtvaardigen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht is vastgesteld op 25-35% in de zin van de WAO. De Raad heeft geen aanleiding gezien een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Gezien het vorenstaande kan het hoger beroep niet slagen en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2005. (get.) D.J. van der Vos. (get.) A.C.W. van Huussen. Gw