Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT1858

Datum uitspraak2005-03-18
Datum gepubliceerd2005-03-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 388/04 OZB 2004
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is of de lokale lastenvermindering in het kader van de zogenaamde “Zalmsnipgelden” tot het juiste bedrag is verleend.


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 388/04 GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK 18 maart 2005 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (: de belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de afdeling Middelen van de gemeente Ameland (: het hoofd), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen 2004. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Met dagtekening 27 februari 2004 heeft het hoofd aan de belanghebbende onder meer als gebruiker een aanslag onroerende- zaakbelastingen over het jaar 2004 opgelegd. 1.2. Op 16 maart 2004 heeft de belanghebbende zijn (gemotiveerde) bezwaarschrift ingediend. 1.3. Bij uitspraak van 21 april 2004 heeft het hoofd het bezwaar ongegrond verklaard. 1.4. Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij een door het hof op 11 mei 2004 ontvangen beroepschrift (met bijlagen). 1.5. Het verweerschrift van het hoofd (met bijlagen) is op 23 juli 2004 door het hof ontvangen. 1.6. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de zitting van de vijfde enkelvoudige kamer van dit hof op 23 november 2004 te Leeuwarden alwaar de belanghebbende en het hoofd zijn verschenen. 1.7. Bij brief van 10 december 2004 zijn partijen geïnformeerd over de heropening van het onderzoek en de verwijzing van de zaak naar de tweede meervoudige kamer van dit hof. Tevens is daarbij aan partijen toestemming gevraagd een nadere mondelinge behandeling achterwege te mogen laten. 1.8. Op 16 december 2004 heeft de belanghebbende schriftelijk toestemming verleend aan het hof zonder nadere zitting op het beroep te beslissen. Het hoofd heeft op 5 januari 2005 telefonisch toestemming verleend. 1.9. Het hof heeft de zaak op 10 februari 2005 buiten aanwezigheid van partijen behandeld en besloten tot sluiting van het onderzoek. 1.10. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast. 2.1 Met dagtekening 27 februari 2004 heeft het hoofd aan de belanghebbende als gebruiker van een woning gelegen aan de a-straat 357 te L onder nummer 00000 een aanslag onroerende-zaakbelastingen over het jaar 2004 opgelegd van € 74,97. Het hoofd heeft voorts aan de belanghebbende een lastenvermindering verleend van € 11,34. 3. Het geschil en de standpunten van partijen 3.1. In geschil is of de lokale lastenvermindering in het kader van de zogenaamde “Zalmsnipgelden” tot het juiste bedrag is verleend. 3.2. De belanghebbende bepleit een lastenvermindering van € 45,38 dan wel ten minste 75 procent daarvan, omdat een lagere lastenverlichting strijdig is met de bedoeling van de formele wetgever. 3.3. Het hoofd stelt zich op het standpunt dat het in de Verordening opgenomen bedrag aan lokale lastenvermindering van € 11,34 niet te laag is aangezien de gemeenteraad van Ameland de bevoegdheid heeft een lagere lastenvermindering vast te stellen dan het wettelijke maximum bedrag van € 45,38. 3.4. Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst het gerechtshof naar de gedingstukken. 4. De overwegingen omtrent het geschil 4.1 Voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang is in artikel 229d, eerste lid, onder a, van de Gemeentewet bepaald dat de gemeenteraad kan bepalen dat voor diegenen die bij het begin van het kalenderjaar belastingplichtig zijn voor de gebruikersbelasting in het kader van de onroerende-zaakbelastingen het belastingbedrag wordt verminderd met ten hoogste € 45,38. 4.2 Naar aanleiding van vragen bij de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 229d van de Gemeentewet heeft de regering naar aanleiding van vragen uit de Eerste Kamer het volgende verklaard (Kamerstukken I 1999/2000, 26 412, nr. 4a, blz. 2): “Daarnaast heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer aangegeven dat als blijkt dat een gemeente de lastenverlichting uitvoert in strijd met het rijksbeleid dit besluit als ultimum remedium zal worden voorgedragen voor spontane vernietiging (artikel 268 van de Gemeentewet). Hij heeft aangegeven dat er naar zijn mening sprake is van strijdigheid met het rijksbeleid als een gemeente de lastenverlichting uitsluitend aanwendt als algemeen dekkingsmiddel of uitsluitend ten behoeve van minimabeleid. Het model waarbij ƒ 75 wordt uitgekeerd aan ieder gezinshuishouden en de overige gelden worden ingezet voor gericht minimabeleid, valt volgens de regering nog net binnen de bedoeling van de wetgever.” 4.3 In een brief van 30 juni 1999 van de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstukken II 1998/1999, 26 412, nr. 8) is onder meer het volgende gesteld: “Het rijksbeleid is er op gericht dat de gemeenten voor alle huishoudens jaarlijks een bedrag van f 100,- lastenverlichting ontvangen. Bij de totstandkoming van de f 100,- maatregel en bij de behandeling van dit wetsvoor[s]tel is dat naar mijn oordeel voldoende duidelijk gemaakt. Als wordt vastgesteld dat een gemeentebestuur het bedrag dat voor dit doel in het Gemeentefonds is opgenomen zodanig besteedt dat aan deze doelstelling niet wordt voldaan, dan handelt men in strijd met het rijksbeleid, en daarmee in strijd met het algemeen belang. Daarmee is mogelijke strijd met het recht niet meer aan de orde. Het thans voorliggende wetsvoorstel bepaalt dat gemeentebesturen kunnen bepalen dat een bedrag van f 100,- wordt afgetrokken van het belastingbedrag dat verschuldigd is voor de onroerende-zaakbelasting van gebruikers, het rioolafvoerrecht, de afvalstoffenheffing of de reinigingsrechten voor huishoudelijk afval. Maakt een gemeentebestuur geen gebruik van die mogelijkheid dan wordt niet gehandeld in strijd met het recht. Bij de beoordeling van de vraag of in concrete gevallen inderdaad moet worden overgegaan op spontane vernietiging moet daarnaast nog worden beseft dat er verschillen kunnen zijn in de mate waarin een gemeente in strijd handelt met het regeringsbeleid, afhankelijk van de besluitvorming.” 4.4 In de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen in de gemeente Ameland 2004 (: de Verordening) is in artikel 1, eerste lid, onder a, bepaald dat een gebruikersbelasting wordt geheven van degene die – naar de omstandigheden beoordeeld – bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt. 4.5 In artikel 6A, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat de aanslag voor de gebruikersbelasting wordt verminderd met een bedrag van € 11,34. 4.6 Artikel 6A, vierde lid, van de Verordening wordt niet toegepast door het hoofd. 4.7 Het hof overweegt dat de door de gemeenteraad van Ameland vastgestelde lastenvermindering niet strijdig is met de letterlijke bewoordingen van artikel 229d, eerste lid, van de Gemeentewet. De vraag of de hoogte daarvan op gespannen voet staat met de bedoeling van de formele wetgever en daarmee in wezen of sprake is van strijdigheid met het rijksbeleid, staat blijkens het arrest van de Hoge Raad van 9 april 2004, nr. 38 863, Belastingblad 2004/484 niet ter beoordeling aan de belastingrechter. Het hof overweegt voorts dat blijkens de hierboven aangehaalde ontstaansgeschiedenis niet in strijd met het recht wordt gehandeld wanneer de gemeenteraad besluit in het geheel niet of niet maximaal gebruik te maken van de mogelijkheid tot lastenverlichting. 4.8 Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat er in het kader van deze belastingprocedure geen grond is voor het oordeel dat de vaststelling door de gemeenteraad van Ameland van de lokale lastenvermindering in het kader van de Zalmsnipgelden op het bedrag van € 11,34 als rechtens onjuist moet worden aangemerkt. 5. De conclusie Het hof zal het beroep ongegrond verklaren. 6. De proceskosten Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. De beslissing Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld op 18 maart 2005 door mr. F.J.W. Drion, raadheer en voorzitter, mr. J. Huiskes, raadsheer en mr. J.W. Keuning, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door mr. Drion in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en voornoemde griffier. Afschriften verzonden aan beide partijen op 23 maart 2005