Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT1943

Datum uitspraak2005-03-15
Datum gepubliceerd2005-03-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200501526/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 11 februari 2005, kenmerk 6/4.7/2005001356, heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op € 5.000,00 per keer, dat voorschrift 2.1, verbonden aan de vergunning van 8 november 1994, wordt overtreden. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 100.000,00.


Uitspraak

200501526/1. Datum uitspraak: 15 maart 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekster], gevestigd te [plaats], en het college van gedeputeerde staten van Drenthe, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 11 februari 2005, kenmerk 6/4.7/2005001356, heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op € 5.000,00 per keer, dat voorschrift 2.1, verbonden aan de vergunning van 8 november 1994, wordt overtreden. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 100.000,00. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 17 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 maart 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. Heinen, advocaat te Arnhem, A.M. Gemmeke en L.W. Faber, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door D.W. Klein Bramel en A. Suichies, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partijen [partij] en het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen, vertegenwoordigd door A.W.J. Wijngaarden, medewerker bij het ingenieursbureau van de gemeente Hoogeveen, daar gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Verzoekster voert aan dat de aan het besluit ten grondslag liggende resultaten van de metingen ten onrechte niet bij het besluit waren gevoegd en pas nadat zij hierom heeft verzocht een tabel met meetresultaten per telefaxbericht aan haar is toegezonden. Volgens haar ontbreekt bij deze tabel enige toelichting over de wijze van meten en de verwerking van de meetgegevens. 2.2.    Ter zitting is gebleken dat een akoestisch rapport door het Noordelijk Akoestisch Adviesbureau B.V. Assen is opgesteld, waarin de resultaten van de geluidmonitoring in de omgeving van de inrichting van verzoekster zijn neergelegd. Verweerder verwijst in het besluit naar de resultaten van deze geluidmetingen. Dit akoestisch rapport, behoudens een tabel hiervan, is echter nimmer ter kennis van verzoekster gebracht. De motivering in het bestreden besluit biedt dan ook in onvoldoende mate inzicht in de feitelijke grondslag van dat besluit en is derhalve onvoldoende kenbaar en inzichtelijk. Reeds hierom is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:47, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 2.3.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. 2.4.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 11 februari 2005, kenmerk 6/4.7/2005001356, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist; II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Drenthe tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 684,17, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de provincie Drenthe aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III.    gelast dat de provincie Drenthe aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Leurs, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Leurs Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2005 372.