Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT1954

Datum uitspraak2005-03-16
Datum gepubliceerd2005-03-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500102/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij brief van 19 januari 2004 heeft verzoeker bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenning van een energiepremie.


Uitspraak

200500102/1. Datum uitspraak: 16 maart 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1.    Procesverloop Bij brief van 19 januari 2004 heeft verzoeker bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenning van een energiepremie. Bij brief van 30 december 2004 heeft verzoeker bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op deze aanvraag. Tevens heeft verzoeker bij brief van gelijke datum, ingekomen bij de rechtbank 's-Gravenhage op 4 januari 2005, de President [lees: de voorzieningenrechter] van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek aan de Voorzitter doorgezonden. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 maart 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kerssemakers, ambtenaar ten departemente, is verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Bij faxbericht, ingekomen bij de Raad van State op 2 maart 2005, heeft verweerder medegedeeld dat hij op 14 januari 2005 een beslissing heeft genomen op de aanvraag van 19 januari 2004. Daarbij heeft verweerder tevens mededeling gedaan dat hij inmiddels bij besluit van 1 maart 2005 eveneens heeft beslist op het tegen dit primaire besluit door verzoeker gemaakte bezwaar van 16 januari 2005. 2.2.    Hetgeen verzoeker met zijn verzoek om voorlopige voorziening nastreeft, is bereikt aangezien verweerder heeft beslist op de door hem ingediende aanvraag van 19 januari 2004. Voor het oordeel dat verzoeker niettemin nog belang heeft bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening bestaat geen grond. 2.3.    Het verzoek om voorlopige voorziening dient als ongegrond te worden afgewezen. 2.4.    Nu het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, dat verweerder uiteindelijk eerst ongeveer een jaar na indiening van de aanvraag nadat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening was ingediend, heeft genomen, ziet de Voorzitter aanleiding verweerder te gelasten het door verzoeker voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht te vergoeden. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    wijst het verzoek af; II.    gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Glerum Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005 273-420.