
Jurisprudentie
AT1956
Datum uitspraak2005-03-23
Datum gepubliceerd2005-03-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200405100/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-03-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200405100/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 11 mei 2004 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting ten behoeve van de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk aan de [locatie], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 12 mei 2004 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200405100/1
Datum uitspraak: 23 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2004 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting ten behoeve van de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk aan de [locatie], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 12 mei 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 21 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 oktober 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door T. Polman, ambtenaar der gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor de opslag van ten hoogste 10.000 kilogram consumentenvuurwerk.
2.2. Appellanten stellen dat verweerder de vergunning ten onrechte heeft verleend, omdat de inrichting niet voldoet aan de toepasselijke (veiligheids)afstandseisen van de bijlagen 1 en 3 van het Vuurwerkbesluit (hierna: het Besluit).
2.2.1. Ingevolge artikel 8.10, tweede lid, van de Wet milieubeheer wordt de vergunning in ieder geval geweigerd, indien door verlening daarvan strijd zou ontstaan met regels als bedoeld in artikel 8.9.
Ingevolge artikel 8.9 van de Wet milieubeheer draagt het bevoegd gezag er bij de beslissing op de aanvraag zorg voor dat geen strijd ontstaat met regels die met betrekking tot de inrichting gelden, gesteld bij of krachtens deze wet. Het Besluit is een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.44 van de Wet milieubeheer.
Ingevolge artikel 2.2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit dient degene die een inrichting drijft waar meer dan 1.000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, te voldoen aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1, onder A, B en D en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.
2.2.2. Inzake de beroepsgrond betreffende de afstanden tot objecten binnen de inrichting geregeld in bijlage 1, onder B, paragraaf 6, van het Besluit overweegt de Afdeling het volgende.
2.2.3. Voorschrift 6.2 van bijlage 1, onder B, van het Besluit bepaalt dat indien vanuit de deuropening van de bufferbewaarplaats de toegangsdeur van de verkoopruimte visueel kan worden waargenomen, een afstand van 8 meter in acht dient te worden genomen, gemeten vanaf de deuropening van de bufferbewaarplaats tot de deuropening van de verkoopruimte.
2.2.4. Op de plattegrondtekening die deel uitmaakt van de vergunning, is in de ruimte tussen de deuropening van de bufferbewaarplaats en de toegangsdeur van de verkoopruimte een tussendeur geplaatst. Bij geopende tussendeur kan vanuit de deuropening van de bufferbewaarplaats de toegangsdeur van de verkoopruimte visueel worden waargenomen. Gelet hierop is voorschrift 6.2 van toepassing. Blijkens de plattegrondtekening is de afstand tussen de deuropening van de bufferbewaarplaats en de toegangsdeur van de verkoopruimte minder dan 8 meter. Aan de afstandseis van voorschrift 6.2 is dus niet voldaan. Gelet op artikel 8.10, tweede lid, en artikel 8.9 van de Wet milieubeheer had de vergunning moeten worden geweigerd. De beroepsgrond inzake bijlage 1 treft doel.
2.2.5. De beroepsgrond over de in bijlage 3 van het Besluit geregelde veiligheidsafstanden treft naar het oordeel van de Afdeling geen doel, omdat de inrichting wel voldoet aan de in die bijlage gestelde eisen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is immers gebleken dat het naast de inrichting, binnen de veiligheidsafstand in voorwaartse richting, doch niet binnen het vrijwaringsgebied, gelegen magazijn wordt gescheiden van de inrichting door een scheidingsconstructie conform voorschrift 1.2, onder b, van bijlage 3 van het Besluit, dat binnen die veiligheidsafstand, met inbegrip van het vrijwaringsgebied, zich (overigens) geen kwetsbaar object bevindt en dat het bestemmingsplan een kwetsbaar object binnen die veiligheidsafstand ook niet toelaat.
2.3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe van 11 mei 2004;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Overbetuwe te worden betaald aan appellanten;
IV. gelast dat de gemeente Overbetuwe aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Voorzitter, en mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2005
157-424.