
Jurisprudentie
AT1961
Datum uitspraak2005-03-17
Datum gepubliceerd2005-03-23
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500539/1 en 200500539/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-03-23
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500539/1 en 200500539/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 11 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wageningen (hierna: het college) aan [vergunninghouders] bouwvergunning verleend voor een erker aan de voor- en zijkant van de woning op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente Wageningen, sectie […], nr. […].
Uitspraak
200500539/1 en 200500539/2.
Datum uitspraak: 17 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Wageningen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 9 december 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wageningen (hierna: het college) aan [vergunninghouders] bouwvergunning verleend voor een erker aan de voor- en zijkant van de woning op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente Wageningen, sectie […], nr. […].
Bij besluit van 9 maart 2004 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2004, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 18 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 1 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 8 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 9 februari 2005, heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 3 maart 2005 hebben vergunninghouders een reactie ingediend.
Bij brief van 4 maart 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door E. Greving, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn vergunninghouders, vertegenwoordigd door mr. W.G. Tideman, gemachtigde, daar gehoord.
2.1. Overwegingen
2.2. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.3. Appellante komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
2.3.1. Daartoe betoogt zij dat de bouwtekeningen die aan de welstandscommissie zijn voorgelegd de bestaande situatie onjuist weergeven, nu op het platte dak van de uit te breiden woning een kapconstructie is ingetekend, die als gevolg van een uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2005 in zaak no. 200400991/1 niet meer kan worden gerealiseerd.
Dit betoog faalt. Uit het verslag van de welstandscommissie van 18 november 2002 en een verklaring van deze commissie van 28 februari 2005 blijkt dat het bouwplan is beoordeeld zowel met als zonder de voorgenomen kapconstructie op de woning. Aldus heeft de welstandscommissie de juiste bestaande situatie in haar advies betrokken.
2.3.2. Appellante betoogt voorts dat het college niet heeft gemotiveerd waarom de drie door haar ingebrachte tegenadviezen geen aanleiding waren om af te wijken van het welstandsadvies van 13 januari 2003.
Ook dit betoog treft geen doel.
De reactie op het bouwplan van grafisch ontwerper IJ.A.D. van Leeuwen van 6 december 2003 kan niet als een tegenadvies van een deskundige worden beschouwd, zodat het college niet gehouden was hierop in te gaan.
De reacties van de architecten G. van der Pol en P. Roza van 4 december 2003 en 20 december 2003 betreffen een gebrek aan samenhang tussen de erker, de woning en de architectuur van de wijk. Blijkens het verslag van de vergadering van welstandscommissie van 18 november 2002, waar appellante en G. van der Pol in de gelegenheid zijn gesteld hun visie op het bouwplan toe te lichten, is het evenwel de bedoeling van de architect van de erker, A. Hasselaar, geweest om een beeld te laten ontstaan van een woning uit 2002, gekoppeld aan een woning uit de zestiger jaren. De welstandscommissie heeft, na kennis te hebben genomen van de visies van G. van der Pol en A. Hasselaar, blijkens voornoemd verslag en het eindadvies van 13 februari 2003 geen aanleiding gezien om van een positief advies over het bouwplan af te zien. In de beslissing op bezwaar heeft het college zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een beschermd stadsgezicht of een aparte regeling in het bestemmingsplan voor de betreffende wijk en dat aan de woning ook in de concept welstandsnota geen bijzonder welstandstoezicht toekomt. Bovendien verkeert het pand niet meer in originele staat, zodat geen sprake is van een unieke twee-eenheid die door de verbouwing zou verdwijnen, aldus het college. Verder zal volgens het college, gelet op de afstand tussen de woning en de openbare weg van 4,60 meter en het transparante karakter van de erker, geen sprake zijn van de door appellante gevreesde optische versmalling van de straat.
Gelet hierop heeft het college zich in de beslissing op bezwaar in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in de door appellante overgelegde tegenadviezen geen aanleiding was te veronderstellen dat de welstandscommissie haar oordeel op ondeugdelijke wijze heeft gevormd.
2.3.3. Het oordeel van de rechtbank terzake is derhalve juist.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Boermans
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2005
429.