
Jurisprudentie
AT1967
Datum uitspraak2005-03-23
Datum gepubliceerd2005-03-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200408985/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-03-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200408985/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 10 augustus 2004 heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "TPG Post B.V." (hierna: TPG Post) voor het postoverslagbedrijf gelegen aan de Raadhuisstraat 300 te Best nadere eisen gesteld op grond van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit). Dit besluit is op 28 september 2004 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200408985/1.
Datum uitspraak: 23 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Best,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2004 heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "TPG Post B.V." (hierna: TPG Post) voor het postoverslagbedrijf gelegen aan de Raadhuisstraat 300 te Best nadere eisen gesteld op grond van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit). Dit besluit is op 28 september 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 3 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2004, beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2005, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. A. Vinkenborg, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door J.H.M. Kramer-van den Heuvel en E.M.M. van Beek, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is TPG Post, vertegenwoordigd door C.F.H. van Haeften, gemachtigde, als partij daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2. Het beroep van appellant is gericht tegen de bij het bestreden besluit opgelegde nadere eis onder 2.1. Deze nadere eis strekt er onder meer toe dat, in afwijking van het gestelde in voorschrift 1.1.1. van de bijlage bij het Besluit, de grenswaarde voor het piekgeluidniveau (LAmax) op de gevel van de woning van appellant aan de [locatie 1] niet meer mag bedragen dan 68 dB(A) in de avondperiode. Voorts strekt deze nadere eis ertoe dat de grenswaarden voor het piekgeluidniveau op de gevels van de woning van appellant en de woningen [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 5] niet meer mogen bedragen dan 61 tot 68 dB(A) in de nachtperiode.
Onbestreden staat vast dat het Besluit op de onderhavige inrichting van toepassing is. Op 23 maart 2004 is voor deze inrichting een melding op grond van dit Besluit gedaan.
2.3. Appellant kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en betoogt dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verhogen van de geluidnorm. Appellant voert hiertoe aan dat de thans voorgeschreven maatregelen en voorzieningen, gezien de overschrijding van het piekgeluidniveau bij een vijftal woningen, ontoereikend zijn. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met zijn belangen, in het bijzonder waar het gaat om het genieten van een ongestoorde nachtrust, aldus appellant. Hij is dan ook van mening dat van een bedrijf als het onderhavige mag worden verlangd dat het maatregelen en voorzieningen treft om de wettelijk toegestane geluidimmissies te realiseren. Een investering van € 200.000,00 om de reeds aanwezige afscheidingsmuur op te hogen is voor een dergelijk bedrijf niet bovenmatig, aldus appellant. Voorts voert appellant aan dat - indien een dergelijke investering bovenmatig blijkt te zijn - verweerder had moeten onderzoeken op welke wijze de overschrijdingen ongedaan gemaakt kunnen worden. Hij wijst er in dit verband op dat, indien de overschrijdingen het gevolg zijn van het rijden met twee tientonners in de nachtperiode, het treffen van logistieke maatregelen mogelijk moet zijn. Voorts trekt appellant - kort weergegeven - enkele uitgangspunten en uitkomsten van het bij de melding van 23 maart 2004 gevoegde akoestisch rapport in twijfel.
2.3.1. Verweerder heeft aan de bij het bestreden besluit opgelegde verruiming van de piekgeluidgrenswaarden voor de avond- en nachtperiode de overweging ten grondslag gelegd dat met het treffen van bronmaatregelen onvoldoende reductie van de geluidproductie kan worden gerealiseerd en dat de kosten voor het aanbrengen van overdrachtsmaatregelen onevenredig hoog zijn in relatie tot de te behalen milieuwinst. Nu de geluidgrenswaarden die gelden in de geluidgevoelige (slaap)vertrekken van de woningen, niet worden overschreden, is volgens verweerder sprake van een afdoend beschermingsniveau en behoeft voor de verstoring van de nachtrust niet te worden gevreesd.
2.3.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit kan, voor zover hier van belang, het bevoegd gezag nadere eisen stellen met betrekking tot de in de bijlage opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, voor zover dat in hoofdstuk 4 van de bijlage is aangegeven.
Ingevolge voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit mag, voor zover hier van belang, het piekniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, ter plaatse op de gevel van woningen niet meer bedragen dan 70, 65 en 60 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het piekniveau in in- of aanpandige woningen mogen in voornoemde perioden niet meer bedragen dan respectievelijk 35, 30 en 25 dB(A) en 55, 50 en 45 dB(A).
Ingevolge voorschrift 4.1.1. van de bijlage bij het Besluit kan het bevoegd gezag, voor zover hier van belang, in gevallen waarin de opgenomen waarden voor piekniveaus (LAmax), bedoeld in voorschrift 1.1.1, naar het oordeel van het bevoegd gezag te hoog of te laag zijn, voor een inrichting bij nadere eis waarden vaststellen die lager of hoger zijn dan de opgenomen waarden, bedoeld in voorschrift 1.1.1.
Ingevolge voorschrift 4.1.2 kan het bevoegd gezag slechts hogere waarden vaststellen als bedoeld in voorschrift 4.1.1, indien binnen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, die zijn gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting, een etmaalwaarde van 35 dB(A) wordt gewaarborgd.
2.3.3. In de nota van toelichting bij de voorschriften 4.1.1 en 4.1.2 van de bijlage bij het Besluit is bepaald dat het bevoegd gezag de mogelijkheid wordt geboden in individuele gevallen een andere waarde dan de standaard geluidnorm vast te leggen. Bepalend voor de hoogte van die andere waarde is het geluidniveau binnen de desbetreffende woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen. Binnen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen is, ongeacht de hoogte van de buitenwaarde, een vast beschermingsniveau vastgelegd overeenkomstig de binnenwaarde uit voorschrift 1.1.1. Bij de toepassing van een nadere eis dient derhalve te worden nagegaan in hoeverre het geluidniveau binnen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, die binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting zijn gelegen, wordt beïnvloed. Met de akoestische invloedssfeer wordt hier bedoeld de geluidbelasting vanwege de inrichting op de gevels van omliggende woningen voor zover dat hoger is dan 50 dB(A). Uit de nota van toelichting volgt voorts dat, bijvoorbeeld indien individuele bedrijfseconomische redenen motief zijn om aan de behoeften van het bedrijfsleven tegemoet te komen en indien is aangetoond dat maatregelen onvoldoende soelaas bieden, het bevoegd gezag een afweging zal moeten maken tussen de belangen van het bedrijfsleven en de belangen van de woonomgeving rond de inrichting. Onder meer kan zich deze problematiek voordoen rond laad- en losactiviteiten, waarbij in specifieke situaties extra geluidruimte moet worden geboden om de bedrijfsvoering niet geheel onmogelijk te maken. Hierbij wordt opgemerkt dat aan de beslissing om af te wijken van de standaardnorm een afdoende akoestische motivering ten grondslag moet liggen, bij voorkeur en voor zover mogelijk ondersteund door relevante geluidmetingen.
2.3.4. Uit het bij de melding van 23 maart 2004 namens TPG Post door Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV opgesteld akoestisch rapport van 10 maart 2004 (hierna: het akoestisch rapport) blijkt dat de in het Besluit gestelde grenswaarden voor het piekgeluidniveau in de avond- en nachtperiode op de gevel van de woningen [locaties 1 en 2] en [locaties 3, 4 en 5] worden overschreden met maximaal 5 dB(A) in de avondperiode en maximaal 10 dB(A) in de nachtperiode. Deze overschrijdingen worden onder andere veroorzaakt door het rijden met palletwagens op het buitenterrein tijdens het laden en lossen en door het verplaatsen van rolcontainers naar het afdak. Uit het akoestisch rapport volgt voorts dat deze overschrijdingen kunnen worden gereduceerd door het laad- en losgedeelte en de opslag van de rolcontainers te voorzien van een overkapping die aansluit op de muur op de grens van de inrichting. Na het treffen van voornoemde maatregelen, zo blijkt uit het akoestisch rapport, wordt de grenswaarde voor het piekgeluidniveau op de gevel van de woning van appellant in de avondperiode nog met 3 dB(A) overschreden, terwijl de overschrijdingen van de grenswaarde voor het piekgeluidniveau op de gevel van de woning [locatie 5], de woning [locatie 3], de woningen [locatie 4] en [locatie 2] en de woning van appellant [locatie1] in de nachtperiode respectievelijk maximaal 1 dB(A), 2 dB(A), 4 dB(A) en 8 dB(A) bedragen. Deze overschrijdingen van het piekgeluidniveau worden blijkens het akoestisch rapport veroorzaakt door het rijden van twee vrachtwagens van 10 ton over het terrein van de inrichting, bestaande uit 2 bewegingen in de avondperiode en 4 bewegingen in de nachtperiode.
De grenswaarden voor het piekgeluidniveau die bij nadere eis voor de inrichting zijn gesteld, zijn gelijk aan de piekgeluidniveaus in de avond- en nachtperiode die optreden na het treffen van eerder genoemde maatregelen.
2.3.5. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de in het akoestisch rapport gehanteerde uitgangspunten dan wel de uitkomsten van dit rapport onjuist zouden zijn.
2.3.6. De Afdeling stelt vast dat verweerder om de overschrijding van de piekgeluidgrenswaarden te minimaliseren op grond van het akoestisch rapport in de aan het bestreden besluit verbonden nadere eisen onder andere heeft voorgeschreven dat de bestrating van het laad- en losgedeelte tot aan de goedereningang moet worden geasfalteerd en dat boven de laad- en losplaats en de opslagplaats voor rolcontainers een overkapping dient te worden aangebracht. Gelet hierop wordt de overschrijding van het piekgeluidniveau in de avond- en nachtperiode blijkens het akoestisch rapport slechts nog veroorzaakt door het rijden van twee vrachtwagens van 10 ton over het terrein van de inrichting. Ter zitting is gebleken dat het niet mogelijk is het transport met deze vrachtwagens in de dagperiode te laten plaatsvinden, nu de onderhavige inrichting de distributie van de post in de regio verzorgt. Voorts is ter zitting gebleken dat de vrachtwagens van 10 ton op het terrein van de inrichting een lage rijsnelheid hebben. Ook ten aanzien van deze rijsnelheid heeft verweerder een nadere eis gesteld. Verder is gebleken dat het vervangen van de twee vrachtwagens van 10 ton door meerdere kleinere vrachtwagens, los van de vraag of dit in het kader van de bedrijfsvoering mogelijk is, meer transportbewegingen en laad- en losactiviteiten met zich brengt, hetgeen tot meer overlast voor omwonenden zal leiden. Nu het bronvermogen van voornoemde vrachtwagens laag is en nagenoeg niet te onderscheiden is van het bronvermogen van andere vrachtwagens, kan het treffen van extra maatregelen met betrekking tot de vrachtwagens van 10 ton in redelijkheid niet van TPG Post worden verlangd.
De Afdeling overweegt voorts dat de onderhavige inrichting is gelegen te midden van een woonwijk. Op een deel van de perceelsgrens van de inrichting staat een afscheidingsmuur. De tuinen van de woningen gelegen aan de [locaties 3, 4 en 5] grenzen direct aan deze muur; de woning en tuin van appellant liggen, hoewel gescheiden door de [straat], vlak naast voornoemde muur. Blijkens de stukken, waaronder het akoestisch rapport, en het ter zitting verhandelde zou een overschrijding van de grenswaarden voor de piekgeluiden in de avond- en nachtperiode alleen voorkomen kunnen worden door de reeds aanwezige afscheidingsmuur ter hoogte van voornoemde woningen over een lengte van circa 75 meter met 3,50 meter op te hogen. De kosten van het ophogen van de afscheidingsmuur worden in het akoestisch rapport geraamd op € 200.000,00. Blijkens de stukken en het ter zitting verhandelde heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, naast de voorgeschreven maatregelen en voorzieningen en nu de grenswaarde voor het piekgeluidniveau in de nachtperiode slechts twee maal kortdurend wordt overschreden, een extra investering van € 200.000,00 niet van TPG Post kan worden gevergd. Gelet op hetgeen verweerder bij de beoordeling heeft betrokken en nu niet is gebleken van andere mogelijke maatregelen om de geluidbelasting vanwege de inrichting te doen verminderen, is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op voornoemd standpunt heeft kunnen stellen. De Afdeling neemt daarbij in overweging dat - blijkens het akoestisch rapport en de ter zitting gegeven toelichting hierop - binnen de (slaap)vertrekken van de woningen [locaties 3, 4 en 5] en [locaties 1 en 2], gezien de aanwezige geluidwerendheid van de gevels van deze woningen, de waarde van 35 dB(A) etmaalwaarde, zoals bedoeld in voorschrift 4.1.2 van de bijlage bij het Besluit, wordt gerespecteerd.
Gelet op het vorenstaande alsmede het gestelde in de voorschriften 4.1.1 en 4.1.2 van de bijlage behorende bij het Besluit in samenhang bezien met de daarbij behorende nota van toelichting, is de Afdeling van oordeel dat verweerder, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten de thans in geding zijnde nadere eis voor de inrichting te stellen, te weten 68 dB(A) als grenswaarde voor het piekgeluidniveau in de avondperiode en 61 dB(A) tot 68 dB(A) als grenswaarden voor het piekgeluidniveau in de nachtperiode.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Montagne
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2005
374.